EEN VERTELLING DOOR ANS LOOS I I I USt r cm e s HAAR TACTIEK ep keek haar vader met ronde, onschuldige oogen aan en daar deze haar goed kende, huiverde hij even. .Lieveling," zei. ze, „is het niet treurig? Ik ben verliefd geworden op den nieuwen knecht van den slager." Als haar moeder nog geleefd had, zou deze geweten hebben hoe zij moest omspringen met een meisje, dat ziüke plotselinge bekentenissen deed, maar dokter van Staveren, die stampvol theorieën zat over het opvoeden van dochters, zette meteen een ernstig gezicht. „Bep, het is erg zooiets te zeggen," zei hij. „Het is veel erger zooiets te voelen," protesteerde ZÜ- „U probeert niet eens de zaak van mijn kant te bekijken. Gelooft u met, dat ik er onder lijd?" „In dat geval is het niet ernstig." „0, vadertje, wat begrijpt u er weinig van. Ziet u niet in, dat het veel ernstiger is nu ik er zoo over denk, dan in het geval ik den toestand niet volkomen begreep?" „Misschien. Ik veronderstel van wel. Ja-a. Dat kan wel zoo zijn, nu je het me uitlegt." „Ik denk, dat het is, omdat hij zulke lieve oogen heeft," verklaarde zij. „Ik zou eerder zeggen, dat ze een beetje op konijnenoogen leken; zij puilen wat uit." „Schat, wat bent u knapHerinnert u zich nog hoe gek ik op Piet was?" „Heen. Wie was Piet?" „Dat schattige witte konijntje, dat u voor mij ge kocht heb, toen ik twaalf jaar was. Het leefde nog, toen ik veertien werd. Twee jaar lang heeft het een diepen indruk op mij gemaakt. Kees heeft de oogen van Piet." „Wie is Kees?" „Die aardige jongen, de nieuwe knecht bij Rutters. Hij komt hier vaak om de bestellingen op te nemen en ik overleg met hem wat u het liefste zou willen eten." „Wat een onbeschaamdheid!" „Hij hoopt voor zichzelf te kunnen beginnen, vadertje. Hij zegt, dat hij 'n aardig wagentje voor me zal koopen, zoodra hij zijn eigen zaak heeft. Slagers verdienen gewoonlijk nogal flink." „Meen je nu heusch, dat je al die eigenaardige gevoelens koestert voor een slagerknecht met uit puilende oogen?" „Niet uitpuilend, vader; heerlijk rustig en door dringend. Hij leest al mijn gedachten. Ik zou met hem de wijde wereld in kunnen trekken." „Dat zou nog niet zoo slecht zijn. Waar ik het meest bezwaar tegen heb, is, dat jullie je bij mij in de buurt zouden vestigen. Bep, houd toch op met die gekheid. Het is immers onmogelijk." „Hoe kan het onmogelijk zijn als het al gebeurd is? U bent niet aardig tegen xne. U weet niet hoeveel pijn liefde kan veroor zaken." Hahr gezicht betrok en dat bracht dr. van Staveren nog meer van zijn stuk, want hij was een vriendelijk man en hield veel van zijn dochter. Daar zij meende, dat zij voor vandaag genoeg gedaan had om haar vader te verhinderen over iets anders te gaan denken, verliet zij het huis en liep naar het kreupel hout aan de andere zijde va,n den straatweg. Zij werd uit het dichtste gedeelte door een gefluit begroet en dit werd met kennis van zaken door haar beantwoord. Door de struiken rende zij naa.r den oever van het water, waar zich een jonge map in een kano bevond, die hij aan een boomwortel had vastgelegd. „Ik fluit al twintig minuten lang," zei hij. „Niet waar, ik heb je pas tien niinuten geleden voorbij zien varen." „Nu, het leek me wel twintig minuten toe, Bep." „Heusch, Wim? Ik heb met vader gepraat en ik kon niet midden in een gesprek wegloopen." „Heb je hem van ons verteld?" - „Alleen langs een omweg, liefste. Wat ben je bruin Ik vind je geloof ik het aardigst, als je bruin bent. Niet zoo interessant misschien, maar mannelijker. Heb je nieuws?" „Ik ben door mijn examen." „Dat is althans een stap verder." „Een groote stap. De belangrijkste. Vind je niet, dat wjj het nu aa,n je vader kunnen vertellen?" „Neen, lieveling. Jij kent vader alleen als dokter, je kent hem niet als man. Hij zou tegen je zeggen, dat je over vijf jaar maar eens terug moest komen, als ik ongeloofelijk oud ben en jij misschien intusschen van gedachten veranderd. „Bep, ik verander nooit van gedachten." „O ja-wel. Je kunt intrigeerende vrouwen ontmoe ten, die op je spreekuur komen en net doen of ze ziek zijn, maar in werkelijkheid met je komenfliitenenik zou hier zitten, vergeten. „Dat meen je niet, Bep." „Maar ik ben er bang voor. Lenie kreeg ook de bons en zij is veel aardiger dan ik." „Ze is verwaand. Dat bedierf haar kansen bij Albers. Ik vind, dat hij verstandig gehandeld heeft. Geen man kan leven met een vrouw, die zich altijd boven hem verheven vindt en bovendien nog de moeite- neemt om het hem te laten voelen." „Ik veronderstel, dat een ideale vrouw zoo nederig als een worm moet zijn." „Neen, zij moet -» zooals jjj zijn." „Ik ben geen worm, Wim." „Dat zei ik niet." „Ik geloof, dat ik vandaag niet met je meega." „Bep, op mijn eerewoord, ik zei niet, dat je een worm was." „Dan vind ik, dat je je boel onhandig uitdrukt. Albers was Lenie heelemaal niet waard." „Waar moppert ze dan over?" „Jjj zou ook mopperen, als ik het met je afmaakte, Wim," zei ze, en ze stapte voorzichtig in de kano, die hij tegen den oever hield. „Maar hoe weet je, dat je vader geen toestemming zou geven?" „Hij zou niet ronduit zijn toestemming weigeren, maar hij zou er op staan, dat wij een vreeselij k langen tijd moesten wachten. En hij zou willen, dat je een flink bedrag op de bank had en een goede praktjjk en al zulk soort dingen, die geen man heeft voor hij al te oud is om er plezier van te hebben. In het gunstigste geval ben je veertig voor je kunt voldoen aan zijn eisclien omtrent den man, die zijn dochter tot vrouw krijgt." „Hoe weet je dat?" „O, toen ik nog jong was net zeventien om precies te zijn verbeeldde Graafland zich, dat hij verliefd op mij was en hp sprak met vader en Graafland is nog niet van den schrik bekomen. Je weet niet hoe vader is, als hij kwaad wordt. Ik wil de zaak ditmaal goed voorbereiden." „Wat ben je van plan, Bep?" vroeg hij, terwpl hij zpn pagaai door het water liet slepen. „Ik werk voor jouw bestwil. Hoe minder je er van afweet, des te beter. Ik wil nu ook een riem. Gooi mij den anderen eens toe, lieverd." Toen dr. van Staveren 's avonds thuiskwam van zijn visites, wachtte zijn dochter hem op. „Het eten is bijna klaar, vader," zei ze. „Kees raadde me rosbief aan, maar ik heb lapjes geno men. Je moet een man niet te veel zijn zin geven, niet waar? Wat ziet u er ver schrikkelijk moe uit, schat. Vindt u niet, dat u iemand moest nemen om u te helpen?" „Bep, meende je werke lijk wat je over dién slagers jongen zei of probeerde je me alleen maar voor den mal te houden?" Bep verborg haar gezicht in haar handen en barstte zoo heftig in snikken uit, dat zij trilde als een gelatine-pudding. „Ik d- dacht, d-dat u-u mij be- gree-eep, va-vader." „Liefje, huil nu niet." Hij klopte haar op haar schokkende schouders. „O, wees niet zoo lie-lief tegen mij," jammerde ze. „Hoe kan ik dit verdi-agen, als ik ook nog aan uw vriendelijkheid moet den ken. Ik heb veel liever, dat u ruw tegen mij op treedt." „Ik weet niet wat je scheelt. Ik kan niet begrij pen, dat mijn dochter zich verbeeldt verliefd te zijn op 'n slagersjongen met oogen, die ze zelf met konijnen oogen vergelijkt." „Maar het was zoo'n schattig konijntje en hij heeft zulke breede schou ders." „Ik heb hem eens goed bekeken, toen ik vandaag den winkel voorbijkwam, en mijn weloverwogen mee ning is, dat hij maar weinig menschelijks heeft. Jouw Kees is precies het jong van den een of anderen leelijken aap." TJc fluit al twintig m iv/uten lang

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1941 | | pagina 4