„Ik vind zelf, dat hij veel van Tarzan heeft," zei
ze opgewekt. „Tarzan was prachtig. Ik ben zoo
blij, dat u dat ook inziet. Het zal n helpen mij te
begrijpen." Zij keek naar hem op. „Maar laat ons
niet langer over mij en mijn moeilijkheden praten,
vadertje. Waarom neemt u geen assistent!"
„Bep, ik verdraag dien onzin niet langer. Je moest
je diep schamen. Dat meen ik.
Ik
„Maar ik dacht, dat ik u al
gezegd had, hoe ik mij schaamde.
Dat is het erge er van. Vadertje,"
voegde zij er rillend aan toe, „hij
kan met één slag een os vellen.
Denk u dat eens in."
„Ik begin te gelooven, dat je het
allemaal meent."
„Ik ben zoo blij, dat u eindelijk
overtuigd bent. Maar ik wilde, dat
u er niet zoo moe uitzag, schat."
„Zoo'n geschiedenis zou ieder
een doodmoe maken."
„Ja, hè. Maar u ziet er al weken
lang afgetobd uit. U hebt een assis
tent noodig. U krijgt steeds meer
werk en het vergt te veel van uw
krachten."
Mocht dr. van Staveren dezen
dag al moe zijn, den volgenden
dag voelde hij zich nog ongeluk
kiger, toen hij op zijn ronde zijn
dochter ontmoette, die naast Kees
op het aardige, kleine slagers
karretje zat, waarmee hij drie keer
per week door de landelijke lanen
reed om zijn bestellingen rond te
brengen.
Bep had haar ritje gekocht met
een onuitgesproken leugen, door
namelijk te hinken alsof zij zich
bezeerd had. Zij had Kees ge
vraagd haar mee te nemen, omdat
zij er zeker van was na een tijdje
het wagentje van haar vader
tegen te komen. Zoodra de auto
in het gezicht kwam, ging zij
vertrouwelijk tegen den verlegen
jongeling naast haar aanleunen.
„Ik vind, dat Rutters zulk lekker vleesch ver
koopt," kirde ze teeder. „Zoo malsch en het ziet er
altijd zoo smakelijk uit."
Zij wachtte gretig op zijn antwoord, maar daar
had hij geen tijd voor, want de wagen van haar
vader stopte met een knarsend geluid en de dokter
stapte uit.
„Bep, kom daar oogenblikkelijk af," zei hij.
„Oogenblikkelijk, zeg ik. Neen, je hebt de hulp van
dien jongen niet noodig, je bent best in staat alleen
naar beneden te komen. En wat jou betreft, jonge
snuiter, je bent de brutaalste vlerk, dien ik ooit
ontmoet heb. Wat zijn eigenlijk je bedoelingen?"
„De jonge dame vroeg me.
„Jij onuitstaanbare rekel! Als zij jou gevraagd
heeft, dan had je nog zooveel begrip van fatsoen
moeten hebben, om dat niet te zeggen. Bep, kom
meteen in den auto. Ik wil deze zaak meteen af
handelen."
,,'n Schandaal noem ik 't," zei Kees, terwijl hij
overeind schoot, ongerust geworden door een flikke
ring in de oogen van den dokter. „U verdient zoo'n
dochter niet; al moest ik er voor sterven, dan zou ik
het nog zeggen. Daar. Ja!" Hij zwenkte om den
auto heen en reed bals over kop de laan uit.
„Hebt u gemerkt, hoe Kees meteen tot de kern
van de zaak kwam?" vroeg Bep aan haar zwijgenden
vader.
„Neen. Houd je stil, Bep."
„Hij noemde u harteloos, vader. Ik vond dat zoo
waar. Wij deden heelemaal geen kwaad."
„Bijd je vaak met hem mee?"
„Niet zoo vaak als ik zou willen, schat. Hij is een
beetje verlegen." Zij zuchtte. „Merkte je dat niet aan
de manier, waarop hij wegreed? Het kwam niet,
omdat hij niet met je had willen praten. Het was
zijn bescheidenheid. Vindt u bescheidenheid in een
man niet prachtig?"
Dokter van Staveren vertrouwde zichzelf niet
genoeg om nog een woord te zeggen en daarom kreeg
Bep geen antwoord op haar lofzang.
„Vader," zei zij, toen zij thuis waren, „wilt u niet
probeeren menschelijk en eerlijk te zijn? Laat mij
Kees eens op de thee vragen. Dan kunt u beter met
hem kennis maken en hem op zijn gemak stellen en
werkelijk zien wat er in hem steekt. Ik weet zeker,
dat u van hem zon houden."
„Grr! Tsjjj! Blfl!"
„Over een paar dagen zal ik het nog eens vragen.
Ik wil zoo graag, dat u goede vrienden met hem
wordt."
,,Als ik je naar mijn zuster stuurde, zou je waar
schijnlijk verliefd wor
den op den plaatse
lijken putjesschepper
of visch venter en thuis
komen om mij vol
geestdrift te vertellen
hoe knap hij putjes
leegde of bedorven
visch als versche ver
kocht."
„Ik vind n erg on
vriendelijk. Ik vergeet
Kees vast nooit."
„Je moet morgen
maar op de thee ko-
men,zei Bep tegen dr. Willem Duinker, toen ze
's avonds in zijn kano stapte. „Ik denk, dat vader
blij zal zijn je te zien. Ik weet, dat hij iets zei
over zijn voornemen om je geluk te wenschen met
het succes van je laatste examen. Maar je moet
niets over mij zeggen."
„Dat zou ik liever wel doen."
„Als je dat d(?et, bederf je alles. Ik probeer hem
op mijn eigen manier over te halen. Toe, laat het
aan mij over."
Op het oogenblik, dat ze haar vaders auto voor de
deur hoorde stoppen, liet ze Wim en de thee in den
steek, rende naar de vestibule en sloeg haar armen
om de weinig toeschietelijke gestalte, die binnen
kwam.
„Vadertje, schat, er zit een jongeman in de zit
kamer, dien u graag zult ontvangen. Ga naar binnen
en wees aardig tegen hem."
„Wat? Is hij hier? Ja, ik ga zeker naar binnen. Ik
ben gelukkig nog niet te oud om hem er uit te
gooien."
Wim hoorde dit, vermoedde, dat hij zeer ongastvrij
bejegend zou worden en wachtte angstig op de
dingen die koinen zouden. Dr. van Staveren smeet
de deur open, staarde hem aan, stampte met zijn
voet en barstte daarop in lachen uit.
„Hallo, Wim, blij je te zien. Heel blij zelfs. Ja,
blij. Gefeliciteerd. Je hebt het knap gedaan. Ik had
je op willen zoeken om het je te zeggen, maar ik heb
het zoo druk gehad."
„Hè, hè," zei Bep. „Dat is een pak van mijn hart.
Hij wilde niet naar me luisteren. Hij dacht, dat het
iemand anders was en daarom wilde hij je er uit
gooien. Ik weet zeker, dat vader bijna overspannen
is."
„Jonge slungelverliefd Bep," legde dr. van
Staveren uit. Wim meende, dat hij hierna nu liever
niet over zijn liefde voor Bep moest beginnen. De
gelegenheid leek niet gunstig.
„Erg onaangenaam," ging dr. van Staveren voort.
„En dan een kind als Bep nog is. Wat zijn je plannen
nu, Wim?"
„Ach, ik weet het nog niet precies. Ik zou een
praktijk kunnen koopen en die langzamerhand
uitbreiden."
„Ja, een goede plattelandspraktijk, waar je flink
wat oudervinding opdoet."
„Dat bedoel ik. Ik neem nu nog wat vacautie na
al dat ingespannen werk."
„Heel verstandig. Je ziet er een beetje smalletjes
uit, een beetje te mager. Die bruine kleur, die je oj>
het water gekregen hebt, brengt mij niet van de
wijs."
„U ziet er zelf ook niet al te best uit, vadertje,"
bracht Bep in het midden.
„Vind je dat zoo vreemd?" vroeg hij. „Al die
zorg. Jij weet wat ik bedoel. Wat zou je kunnen
betalen voor een praktijk?"
„Ik ben bang, dat het maar. heel weinig is. Drie
duizend gulden op zijn hoogst."
„Daar kom je niet ver mee."
Wim gaf dit somber toe.
„Als je nu verliefd geworden was op een man als
hij," zei dr. van Staveren, toen Wim weg was, „zou
ik je kunnen begrijpen, Bep."
„Dat zou nooit gegaan zijn, vader."
„Waarom niet?"
„U en hij zouden niet kunnen opschieten."
„Je vergist je. Hij komt
vast wel vooruit. Hij heeft
het gezicht van een man,
die er wel komt."
„Ja, dat kan wel." Zij
gaapte. „Weet u, hij heeft
heel andere methodes en
nieuwerwetsche opvat
tingen. U zou altijd met
hem overhoop liggen over
de voorkeur, die de eene
of de andere behandeling
verdient."
„Ik ben nog geen fossiel.
Ik ben niet blind voor
moderne denkbeelden."
„Niet als ze u tactvol
onder het oog gebracht
worden, zooals ik dat doe."
„Jij tactvol? Geloof je
dat?"
„Ik ben altijd tactvol als
het u betreft, vadertje."
Haar vader snoof min
achtend.
„Het zou niet slecht zijn als je wat vaker kwam,"
zei Bep tegen Wim, toen zij elkaar den volgenden
dag ontmoetten. „Vader begint op je te letten."
„Ja? Wie was die man, die hem gezegd had, dat
hij verliefd op je was?"
„Een vreeselijk dwaze jongen, Wim."
„Wie?"
„Als ik jou een blauwtje liet loopen, zou jij het
dan leuk viqden als ik het aan iedereen rond
bazuinde?"
„Liet je hem een blauwtje loopen?"
„Natuurlijk, Wim. Hij heeft me zelfs niet eens
gekust. Hij had geen schijn van kans, begrijp je.
Toen vader nogal kwaad keek, liep hij meteen weg.
Hij noemde vader een harteloozen ouden man en
ging er toen van door. Zou ik van zoo'n man kunnen
houden?"
„Hij had klaarblijkelijk een aanmoediging noodig."
„Net als ik, Wim. Het leven kan dikwijls zoo
vervelend zijn. Zullen wij de kano hier vastbinden?"
vroeg ze. „Ik zou zoo graag willen, dat iemand mij
een beetje verwende en vader heeft daar nu juist
geen zin in."
„Goed zoo, mijn jongen, doe alsof je thuis bent,"
zei dr. van Staveren tegen Wim, toen hij merkte,
dat deze thee zat te drinken met Bep. „Na alles
wat je gedaan hebt, moet je een beetje ontspanning
nemen. Ik ben altijd blij je te zien."
„Dat is heel aardig van u, dokter."
„Weineen. Maar Bep heeft jonger gezelschap
noodig dan het mijne. Zij is den laatsten tjjd niet
zooals ze geweest is. Jij kunt je medische loopbaan
beginnen door haar een beetje op te fleuren. Zij is
pas twintig en ik ben vijftig en soms ben ik zoo moe,
dat ik eigenlijk wel zeventig lijk."
„Zoo af en toe zijn wij samen de rivier op geweest,'
waagde Wim te zeggen.
„Uitstekend. Laat haar roeien of pagaaien. Dat
verjaagt al dien romantischen nonsens. Er bestaat
niets beters voor een goede gezondheid dan lichame
lijke oefening."
Wim besloot datgene wat hem op de punt van zijn
tong zweefde, niet te zeggen; per slot was hij een
beginnend arts zonder geld en ongetwijfeld rekende
Kees voélde zich slecht op zijn gemak.