Bij een Limburgsch Burgemeester P Dc kat deed schuw! kt BHWii t£* 10 Iedere politieman, die zichzelf respecteert, die met eere zijn pensioengerechtigden leeftijd hereiken wil, dient een moordzaak aan de hand gehad te hebben. Dat geluk is ook mij beschoren geweest, want, nietwaar, officieel heet de burgemeester immers óok hoofd van de politie. Misschien herinne ren zich enkelen onder u nog het. geval Uilenhorst. Veel is er niet over geschreven, omdat een neef van de meid van een onzer vroegere kamerleden erbij betrokken was. Uilenhorst was een wat afgelegen oude heeren hoeve, in het Eksterbosch gelegen, 's Zomers woonde daarop de schatrijke zonderling Louis van Gieteren. 's Winters verbleef die gewoonlijk in Brussel, soms ook bij verarmde familie in Sittard, die daar natuur lijk wel. bij voer. Vaak ging hij ook naar de groote wereldsteden voor zijn kunstverzameling. Van Gieteren was namelijk een hartstochtelijk minnaar van oude schilderkunst. Hij gold, onder vaklui op dit gebied, als een kenner. Hij maakte bijzonder werk van de school van Rubens. Uit de onmogelijkste nesten heeft hij meesterwerken van den groot-en Vlaming en zijn leerlingen opgediept. Hij trok echt op avontuur uit. Door veel studie wist hij zoo ongeveer waar de stukken uit het atelier van Rubens indertijd heengegaan waren. Heel wat dorpskerken in de Kempen en ook in ons Limburg verwierven indertijd altaarstukken en andere schil derijen van die beroemde meesters of hun helpers. Die zijn natuurlijk niet overal met zorg bewaard. Menig doek raakte in verval en verhuisde naar den zolder der pastorie of kreeg in den toren der kerk een onwaardige plaats. Onze Van Gieteren was gewoonlijk niet zoo royaal, maar wanneer zijn kunstliefhebberij hem te pakken had, keek hij op geen tientje. Op zijn speurtochten kocht hij alles op. Er ging dan ook geen zomer voorbij of hij kwam met rijken buit op Uilenhorst terug. Dagenlang amuseerde hij zich dan met de min of meer verwaarloosde kunstwerken te. bestu- deeren, soms met een vergrootglas speurende naar onderteekeningen. Hij was een vrijgezel en dat vulde hu zijn bestaan. Op Uilenhorst leefde nog een andere vrijgezel: de huisbewaarder Crollens. Op het eerste gezicht een sympathieke droogstoppel, een soort koster. De vent sprak wijs en zalvend, deed zich erg vroom voor en liet graag doorschemeren dat hij later, Het ..tooze visgchertje" in 't Get/hlnt (Eisen opname) wanneer zijn heerschap hem niet meer noodig had, nog wel eens kloosterbroeder wilde worden, liefst in de missie. Crollens heeft de heerenhoeve, samen met den pachter der eigenlijke boerderij, keurig onderhouden. Zijn zorg voor de kunstschatten va-11 zijn baas was eveneens voorbeeldig. Over die kunstschatten eerst nog een woord. Van Gieteren had op zijn buitengoed heel wat bij elkaar gesleept, het was er een waar museum ge worden. Op de eereplaats in de groote beneden zaal stond een groot drieluik van Rubens zelf, een altaarstuk dat hij, achteloos opgerold, gevonden had boven de gewelven van het kerkje van Coudenhoven in de Kempen. Het stelde don levensloop van St. Hubertus voor: als wuft'en wereldscli jongeling, als verwoed jager met het wonderbare hert en als bisschop van Maastricht. Dan hing er een groote St. Sebastianus. Ook herinner ik me nog een daverend stuk omtrent de belegering van Jeruzalem, voorts kleine schil derijen, familieportretten, landschappen, enz. Oirt het geheel wat meer karakter te geven, had Van Gieteren de onderverdieping der huizing met meubels uit de zeventiende eeuw gestoffeerd. Veel bezoekers werden op Uilenhorst niet toege laten. Wanneer Van Gieteren er niet was, hield Crollens de nieuwsgierigen wel op een afstand. Die huisbewaarder scheen in den loop van de jaren zelf verstand van oude schilderkunst te hebben op gedaan; hij kon er ten minste met veel kennis van zaken over praten. Evenals zijn meester toonde hij een onbegrensde minachting voor de modernen. „Dat zijn maar kunstenmakers, aanstellers en smaakbedervers." Toch kwam er gedurende de maanden dat Van Gieteren er niet was vaak en voor wekenlang wel een jonge schilder op Uilenhorst. Het zou een neef van Crollens geweest zijn, een die naar de oude meesters daar kwam studeeren. In het dorp zag men hem zelden. Het schijnt dat die jonge artist een keer een avontuurtje wou beleven met de oudste dochter van onzen dorpsbarbier, doch daar wist zijn oom spoedig een eind aan te maken. Van het doen en laten van onzen zonderlingen, schatrijken dorpsgenoot waren we slecht op de hoogte. Soms bracht hij per auto kunstkenners mee, om zijn nieuwe aanwinsten te laten bewonderen. Wanneer die, of ook de twee restaurateurs uit Utrecht, op het eenzame buitengoed verbleven, kon het er wat levendiger zijn. Dan werd er goed gegeten en gedronken, soms ging men ook op jacht in de bosschen van de omgeving. In zoo'n jachttijd heeft men Van Gieteren dood gevonden, in het kreupel hout met een kogelwond in den rug. Er werd aan een ongelukkig schot gedacht, maar ook aan misdaad. Wie kon den rijken kunstmaniak gedood hebben? Er waren daags te voren een paar museumbeambten op bezoek geweest, doch die bleken geen jagers te wezen. Ilad een st-rooper uit wraak zucht een moord begaan? Niet on mogelijk. Van Gieteren had het land aan die kerels en loofde premies uit voor wie ze betrappen kon. Crollens zocht het, erg in die richting, maar durfde toch geen vermoedens uit spreken. Mijn veldwachter alleen kon het onderzoek niet aan. Ik zelf, officieel hoofd der politie, voelde me tegenover het mysterie evenmin opgewassen. Er kwamen rijksveldwachters en heeren van het parket bij te pas. Gedurende ilit onderzoek liepen we natuurlijk ook door hot zonderlinge, particuliere mu seum. Daar heb ik iets heel eigenaardigs gezien: toen de dikke zwarte Angora- kater Crollens in de vest ibule passeeren wilde, sloop het dier, dat toch voor niemand van ons bang bleek te wezen, angstig langs den muur voorbij Van dat moment heb ik den huis bewaarder aandachtiger geobserveerd. Plots overviel me een vreemd wantrouwen tegenover den man, die zoo braverig doen kon. Er was geen verdenking op hem gevallen, doch nu begon ik iets te vermoeden. Ik probeerde hem vaker te ont moeten en nu meende ik in zijn oogen iets te ontwaren, wat me huiveren deed. Dat kon verbeelding wezen, maar de idee, dat hij meer van het geval weten moest, liet me niet los. Welke reden zou hij gehad hebben om zijn wel wat gemelijkeu doch overigens niet zoo kwaden meester te vermoorden? Dat kon alleen maar om het geld wezen. Ik liet dus nagaan welke financieele relaties hij erop nahield. Een rekening bij de „Zuidlandsche Credietbank", Was die belangrijk of onbeduidend? Vaste goederen stonden niet op zijn naam. Vanwege het bankgeheim kon ik een rechtstreeksche infor matie wel achterwege laten. Ik nam nu een Hol- landsch kantoor in den arm en dit kreeg bij de bank, ik weet niet op welke manier los, dat hij wel voor tienduizend gulden goed was. Ook kwam ik te weten dat hij vijf jaar te voren failliet was verklaard en met de justitie in aanraking was gekomen, verdacht van bedrieglijke bank breuk. Zijn heele verleden liet ik voorzichtig nagaan. Toen kwam aan het licht, dat hij als kind dieren kwelde. Als kwajongen bleek hij een vernieler, maar geniepig. Later kwamen bij de politie wel klachten binnen over mishandelingen, zelfs van meisjes. Ook op geldelijk gebied toonde hij zich een gevaarlijk heerschap. Hij wist zich echter, door zijn schijnheilig doen, steeds uit de moeilijkheden te redden. Op mijn aandringen werd hij extra-scherp in het oog gehouden. Toen hjj kort na den moord weer duizend gulden stortte bij de bank, volgde zijn aan houding. Hij wist de herkomst van het geld niet voldoende te motiveeren. Een nauwkeurige huis zoeking volgde. Nu kwam, verborgen achter eén groot schilderij, een jachtgeweer aan het licht, precies van hetzelfde kaliber als dat waarmee de moord moest zijn gepleegd. Spoedig vond men, in het bosch, de „stille getuigen", de hulzen der patro nen. Na een kort kruisverhoor raakte de verdachte in zijn eigen verklaringen verward en bekende. In het vonnis, vijftien jaar, heeft hij berust. Crollens bleek medeplichtigen te hebben, al kon daartegen, bij gebrek aan bewijs, geen vervolging ingesteld worden. Dat die het op het leven van den rijken kunstverzamelaar gemunt hadden, lijkt me overigens niet waarschijnlijk. Crollens had relaties met een atelier voor restauratie en vervalsching van oude kunstwerken, van dat slag van fabrieken van antikiteiten zooals iedere groote stad er kent. Hij had dien sinjoren, het waren Antwerpenaars, wijs gemaakt, dat Van Gieteren aan een erge hartkwaal leed en geen twee jaar meer zou leven. Ze ontwierpen toen het volgende plan om hun grooten slag te slaan. Op Uilenhorst bevonden zich kunstschatten ter waarde van wel tweehonderd-, duizend gulden, misschien zelfs voor een kwart mil- lioen. Dat was de schatting van verschillende des kundigen van musea. Crollens wist dit van zijn mees ter, die er evenwel met niemand anders over gespro ken had. Wat was nu de bedoeling? Crollens introdu ceerde, als jong student der Antwerpsehe academie, een der knapste copiïsten van het atelier tot vervalsching van kunstwerken. Deze schilderde op zijn gemak, op de juiste grootte, zoodat de nieuwe doeken in de voorhanden lijsten zouden passen, de oude, waardevolle stukken na. Zoodra Van Gieteren aan zijn zoogenaamde hartkwaal zou bezweken zijn wilde men, met vakkundige snelheid, de echte, oude schilderijen vervangen door de bedrieglijke naboot singen. Natuurlijk konden daarover nog wel opmer kingen gemaakt worden, doch dan zou Crollens zich er uit weten te praten door op te merken dat zijn meester zelf soms aan de echtheid twijfelde. Van Gieteren had zijn buit nimmer nauwkeurig beschre ven of laten fotografeeren. Behoorde de boedelverdeeling eenmaal tot het verleden, dan zorgde het atelier er wel voor dat de .„geruilde" stukken aan Amerikaansche kunstkoopers versjacherd werden. Zoover is het niet gekomen. Bij testament bleek Van Gieteren zijn schilderijen aan openbare musea vermaakt te hebben. Die mogen, zoo niet voor mij dan toch voor den schuwen zwarten kater, wel een eerepenning laten slaan

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1941 | | pagina 10