MUGGEBETEN
Een vertelling van
E. P. Bontelaar
Met illustraties van Frans Piet
Als u ooit. liet, stadje Sporreveen gaat bezich
tigen, zult u herhaaldelijk den naam hooren
noemen van wijlen Jasper Stronk, en als u
de Openbare Leeszaal binnengaat, kuntuz'n
portret zien hangen, met olieverf geschilderd door
Wouter Venkel, een der beste Goudsche schilders. Die
beeltenis is gewrocht een jaar na den dood van Jasper
Stronk, naar een foto, maar er waren mensehen
te over, die nog precies wisten, welken graad van
roodheid liet gelaat van den groot,en man had
bezeten, en zij hielpen Venkel, tot de gelijkenis
uitstekend mocht heeten. De huisschilder verfde
zelfs een plankje in de teinl van Jasper Stronk,
nadat Venkel zijn schets had gemaakt; want dio
was te bleek.
De Openbare Leeszaal en Bibliotheek is gehuisvest
in een eigen gebouw, zoo fraai, dal iedere provincie
stad er trot,sell op zou mogen zijn. Nog merkwaardiger
echter is het Sporreveensche ziekenhuis. Hot kan
hogen op een Röntgen -afdeeling en een complete,
moderne operatiezaal. En wie heeft dat alles
bekostigd? Wie heeft, in zijn testament hei ziekenhuis
gelijk ook de leeszaal -zoo edelmoedig bedacht,
dat. het veilig is voor de toekomst? Jasper Stronk.
Kijkt en luistert u goed in Sporreveen, dan komt
u den naam Jasper Stronk herhaaldelijk tegen. Rij
stichtte het vereenigingsgebouw; hij gaf grond
voor het sportpark; hij betaalde den plantsoenaanleg
vóór het station. Dc monumentale fontein, met
drinkbakken voor paarden en honden, op den hoek
van den Goudschen Weg, is oen geschenk van hém.
De muziektent op de Markt heeft do gemeente aan
hém te danken. En als u even huiten do stad kijkt,
vindt 11 aan de Vaart de bad- en zweminrichting;
en aan den Goudschen Weg het tehuis voor oiideu
van dagen, ook al goede gaven van Jasper Stronk.
„Maar wat hadden ze dan eigenlijk al in
Sporreveen, vóórdat Jasper Stronk begon te geven?"
vraagt u allicht.
„Nu. niet veel," zal het antwoord zijn. „In ieder
geval heeft hij een massa gedaan voor zijn
woonplaats."
„Dan staat er zeker ook ergens een standbeeld
van hem?"
„Nee. Dat was iets. waar hij een hekel aan had,
en tot nu toe hebben we zijn vensehen in dat opzicht
ontzien. Enfin, 't was een pracht menseh. Groot van
ziel en groot van hart Je zou een boek over hem
kunnen volschrijven. U hebt al veel van liern gehoord
en gezien, maar u weet do helft nog niet! Hebben
ze u al verteld van de wilgen en de biezen?"
„Nee. Wat is daarmee?"
„Daar is Sporreveen door opgekomen, meneer!
Van wilgerijs en riet en biezen maakte heel Sporre
veen manden en matten enzoovoort. Daar waren een
lieele massa fabriekjes voor, en die hoorden bijna
allemaal aan Jasper Stronk. Zoo is hij aan al dat
geld gekomenof ten minste aan ,'t begin van zijn
rijkdom. Later heeft hij de Vaart laten uitdiepen en
verbroeden, en de tram laten aanleggen, en toen zijn
er hier allerlei fabrieken gekomen. Door zijn toedoen.
Hij heeft om zoo te zeggen de stad gemaakt. *t Zou
niets gek zijn, als ze Sporreveen omdoopten in
Stroukveen
Als n dan het portret van Jasper Stronk nog eens
ging bekijken, begreep u niet, hoe 't mogelijk was. F
zou zeggen: die knorrige oude man, met dien harden
trek om zijn mond en dien stuggen blik in zijn oogen,
is dat zoo'n edelmoedige nienschf-uvrieiid?
En u zou aan de bibliothecaresse vragen, of 't, wel
een góéd portret van Jasper Stronk, was.
,.'t Lijkt precies," antwoordde juffrouw (hu-ding
dan, en misschien keek u haar nog eens goed aan,
omdat u iets eigenaardigs in haar stem meende te
hooren, iets dat ze niet wou uitspreken.
Juffrouw Garding is nu een vrouw van een jaar of
veertig, en ze heeft aan de leeszaal een uitstekende,
vas.e positie; want die is haar met een salaris
van minstens tweehonderd gulden per maand
Juffrouw Garding, de bibliothecaresse..
gewaarborgd door het
testament van Jasper
Stronk. Maar met die
bepaling, bij de schen
king gemaakt, was heel
Sporreveent van harte
eens. Want oen betore
directrice voor de lees
zaal had men onmoge
lijk kunnen vinden.
Marie Garding kent
bijvoorbeeld iedereen
in Sporreveen. Na dat
ongeluk van haar va
der aan oen ma
chine in een der fa
brieken van Jasper
Stronk had hij zijn
rechterband verloren,
en dientengevolge zijn
betrekking en zijn
brood had zij ge
tracht, den schoor
steen rookende te hou
den, door uit naaien
te gaan. Met de men-
sohen, waar zij kwam,
had zij over hoeken gepraat want zij hield van
hoeken en zoo wist zij, wat iedereen graag las.
Zij had het naar haar zin in de bibliotheek. Zij
was er bovenop.
En aan wien had ze dat le danken? Aan Jasper
Stronk, zult u zeggen. Maar met dat antwoord bént
u er nog niet.
In hot oude Sporreveen leefde er een man, wiens
naam door de inwoners nooit meer genoemd wordt.
Flip Wester. Hij werkte of ten minste: hij speelde
zoo'n beetje duvelstoejager bij een stalhouder,
en dronk meer dan goed voor hem was, en ongeveer
eens por jaar zat liij in 't, cachot, wegens openbare
dronkenschap en burengerucht. Maar eigenlijk was
hij een onnoozele stakker, die liet. leven niet aankon
en te graag niets deed. Toen de auto's in zwang
kwamen, moest Flip bij den stalhouder vandaan,
en toen kwam hij als Manusje-van-alles in de Bonte
Stier terecht.... en merkwaardigerwijze dronk hij
niet meer, toen hij zieli iederen dag in en vóór dat.
café ophield. De dranklucht leerde hem matigheid.
Het was een merkwaardige inrichting, die Bonte
Stier; stalling, hotel en café-restaurant:; maar de
sigarenwinkel op de Markt naast het café, was óók
van den kastelein, en stond door middel van een
deur, die altijd openstond, met de gelagkamer
in verbinding'. Zoo kwam liet, dat de Bonte Stier
de praathoek voor de notabelen van Sporreveen
werd. Zij gingen er binnen, ook al wilden zij niets
drinken, om sigaren of tabak te koopen, of
alleen maar even gebruik te maken van den aan
steker pp de toonbank. Dan vonden zij, links of
rechts van de tusschendeur, altijd wel iemand om
moe te praten, opmerkingen en geruchten uit te
wisselen, moppen te tappen, over politiek te
redekavelen.
Jasper Stronk kwam er ook, één- of tweemaal in
de week. Hij rookte of dronk niet, maar was ongeveer
de laatste Sporrcveoner. die snoof; en Bart Meijer,
de kastelein, had op de plank een pot snuif staan,
waaruit Jasper geregeld zijn snuifdoos liet vullen
een doos van olijfhout, door jarenlang gebruik bijna
zoo glad en blank als meerschuim
Jasper had zijn kantoor, zijn hoofdkwartier,
schuin over den sigarenwinkel. Daar kon men hem,
minstens éénmaal per werkdag, de twee stoep
treden zien beklimmen, in zijn jacquet, groen
achtig op de schouders van ouderdom, met zijn
kalen zwarten lioed op, en zijn zwarten stok met
ivoren knop in de hand.
Hij zag er uit als een beeld van stugge degelijkheid
en onverzettelijke vastberadenheid; als een man. die
a-
hoogst, ongaarne een gulden weer uitgaf, dien hij had
ontvangen; en zoo iemand was hij ook. Als hem geld
werd gevraagd voor liefdadigheid of voor hel alge
meen welzijn, lag er geen spot of humor of excuus in
zijn antwoord. Hij weigerde met een kort., grof
„Nee!" en daar was liet mee uit. Drong een al to
optimistisch bedelaar aan, dan zei hij: „Nee, ik doe
't, niet! Laat me met. rust!" Bleef oen arme dwaas
daarna nog zeuren, dan greep Jasper naar zijn slok
en werd zijn gezicht nog ronder dan anders, en dan
dood men 't. best, zich uit de voeten te maken.
Gelijk Jasper Stronk ongeveer de voornaamste
burger van Sporreveen was, zoo was Flip Wester
ongeveer de minste. Hij telde eenvoudig niet mee.
'1. Was 'n klein, mager dor manneke, niet. langer dan
één vieren vijftig, en wat hij aan spierkracht bezat
mocht geen naam hebben. In de Bonte Stier veegde
hij den vloer, en leegde hij asclihakken, en lapte liij
ruiten en paste hij op fietsen en paarden, maar geen
menscli nam notitie van hem. Was hij een paar dagen
weggebleven, niemand had het gemerkt, behalve
misschien Bart Meijer.
Flip Wester was al van zijn kinderjaren af een
arme bloed met een hazehartje. Hij had meestal een
pijnlijk, verontschuldigend lachje op zijn gezicht,
als verwachtte hij niet anders, of hij zou een schop
en een snauw krijgen - en (lie kréég hij meestal
ook. Aldus bereikte bij, wat bij ieder ander de man
nelijke leeftijd zou lieoten, met slechts één prettige,
herinnering aan zijn jeugd. En dat was een herinne
ring aan Marie Garding, dezelfde, die nu directrice
van de leeszaal is.
Die herinnering dateerde uit deu tijd, toen Flip
Wester twaalf was on Marie Garding tien. Marie was
een flinke meid voor haar leeftijd, gelijk Flip een
miezerig jongetje was, en twee stevige jongens had
den hem te pakken genomen, vóór ze de speelplaat s
van de school verlieten. Dat; was iets heel gewoons.
Flip Wester kromde berustend zijn rug, hield zijn
armen voor zijn gezicht en was van zins, te aanvaar
den wat er kwam.
Maar toon kwam Marie Garding op hen toe gescho
ten mot een paar woedende oogen. Zij viel de twee
rakkers met haar vuisten aan, trok aan hun haren
en werkte, met haar knie, en zij lieten Flip los en ver
dwenen. Toen Flip zich oprichtte, sloeg Marie Garding
haar arm om zijn schouders. Ze hijgde.
„Die leelijke valschaarils!" riep ze uit. „Huil maar
niet, Flippie. Ik zal wel zorgen, dat ze je niets doen.
Laat ze 't maar eens probeeren!"
Ilij voelde haar arm zacht en warm tegen zijn nek.
en ze liep warm en bemoedigend met. hem mee, en
t