5 Flip vergat dat gevoel nooit. Nooit vergat hij Marie Warding. Hoe zij er toe kwam, hem te hulp te snol len, valt niet te zeggen; misschien roerde zich het moederlijk instinct, dat nooit ten volle in haar zou uitbloeien, 't Doet er niet toe waarom zij hem redde en haar arm om zijn schouders sloeg; zeker is, dat Flip Wester haar nooit meer vergat. Zij had hem beschermd, en toen niet meer aan hem gedacht, want er waren zooveel dingen, die haar dagen vulden. Maar Flip dacht aan haar wél. Toen Flip Wester meerderjarig werd was Marie Warding een kloeke jonge vrouw. Ilaar vader had zich opgewerkt in de fabriek van Jasper Stronk en was een gezien burger van SporreveenFlip Wester echter was een heel eind de helling van den niets- nutter afgezakt. Marie wist nu haast niet meer, dat. er een Flip Wester bestond. Hij schaamde zich voor zichzelf en ging haar uit den weg, maar zijn dank baarheid bleef levend. Hij kwam te weten want wat er één weet in Sporreveen, dat weet eenieder dat George Gar- ding in de fabriek zijn hand had verloren, en zijn betrekking ook, want zoo was Jasper Stronk. Hij hoorde, dat Marie Garding werkte voor haar eigen en haar vaders brood, en dat zij 't moeilijk had. Er wordt veel gepraat in stalhouderijen en café's. Flip hoorde alles, wat er te hooien was. Hij vond 't ellendig, maar hij kon niets voor Marie Garding doen; hij was zoo onbeduidend en zoo ver afgezakt, dat hij niemand kon helpen, zelfs zichzelf niet. Hij vond 't een schandaal, dat Marie Garding zoo ploeteren moest, omdat Jasper Stronk haar vader had ontslagenmaar de eenige vrucht van zijn overwegingen was een extra-hekel aan Jasper Stronk. Op een middag stond Flip in den sigarenwinkel te stoffen, toen Jasper Stronk binnenkwam. Dokter Klaver en nog een paar hoeren waren in 't café. De dokter-kwam pas terug van de begrafenis van Egbert Looke en vertelde, hoe 't geweekt was. „Jammer dat -hij dood is," zei de goedhartige kastelein. „Hij praatte nooit veel, óf hij sprak je tegen, maar 't was een net fnensch." „Alleen viel ie dood op een cent," zei Flip Wester. „Wél van de heb maar niet van de geef. Een uitge rekende ouwe vrek." „Over de dooden spreek je geen kwaad, Flip," zei dokter Klaver, nogal luchtig. „Ik wol, als ze 't er naar gemaakt hebben," zei Flip. „Dat hoor ik," zei Bart Meijer. „Wat je voor je mond krijgt, dat flap je er uit ook." MIMI „Er moet toch iémand zijn, dio af en toe de waarheid zegt?" antwoordde Flip. Jullie praten net, of je hier in de stad maar dood hoeft te gaan, om direct een heilige of zooiets te worden. Ik snap niet wat 't voor verschil maakt, dat iemand dood is behalve dat hij do gemeenheden niet meer goed kan ma ken, die hij heeft uitgehaald. Bert Looke was een in halige vrek, dat weet iedereen hier, en ik zal 't zeggen zoolang ik nog pra ten kan. nij had 't aan zijn lever, maar hij had zich dood moeten schamen." Jasper Stronk stond zijn snuifdoos te vullen, en hij ver draaide zijn hoofd op zijn stoeren nek en keek nijdig naar Flip Wester. Net zooals hij gekekon zou hebben naar een lastige mug. „Egbert Looke was een goed en eerlijk mensch," zei hij zwaarwichtig. „Wie kwaad spreekt over een doode, is een aasvlieg." Hij zei dit tegen niemand in 't bijzonder; toen draaide hij zich om en liep den winkel uit. Flip Wes ter grinnikte. „Die zét," merkte hij op. „Hij schijnt toch nog een paar spleetjes in zijn olifantenhuid te hebben!" „Hij gaat zelf ook een keer dood," zei dokter Klaver. „Hij hoort niet graag op die manier praten over voorname burgers, Flip." „Ik lap hem aan m'n laars," antwoordde Flip scherp. „En ik praat als ik zelf wil." Dat was in Juni. In Juli kwam er een hittegolf, en een damesclub kreeg medelijden met de honden en paarden, en probeerde een fonds te stichten om emmers te koopen en een man in dienst te nemen, die ze vulde, zoodat de snakkende beesten zich konden verkwikken. Mevrouw Touwslager kwam in den sigarenwinkel, en lrreeg van Bart Meijer een gulden voor het goede doel, toen Jasper Stronk binnenkwam om snuif te halen. Zij klampte Jasper aan. „Wilt u iets geven om de paarden drinken te geven, meneer Stronk?" zei ze, en eigenaardig Jasper Stronk keek naar Flip Wester, voor hij antwoord gaf. Toen haalde hij zijn versleten beurs te voorschijn, aarzelde even, en haalde er toen een gulden uit. „Alstublieft," zei hij, „maar ik snap niet, waarom iedereen z'n eigen dieren niet te drinken geeft." Flip Wester kwam er bij, haalde een gulden uit zijn zak en gaf dien aan de collectante. „Alstublieft," zei hij, „maar ik snap niet, waarom zoo iemand als Egbert Looke niet allang een drink- fontein aan de gemeente cadeau heeft gegeven. Maar Egbert Looke is dood. Die hoeft niet meer pijn in z'n buik te krijgen, als hij een gulden geeft. Hier hebt u den mijnen." „Dank u!" zei mevrouw Touwslager. „Alle beetjes helpen." „Niks te danken," zei Flip. „Ik kan 't missen. Ik heb nog zes cent over. Als ik 't geld had, kreeg u van mij een marmeren drinkbak." Weer werd Jasper Stronk paars tot in zijn boord, en hij ging de zaak uit zonder iemand aan te kijken of te groetenmaar nog geen week later liep het nieuwtje dat Jasper Stronk aan Sporreveen een hardsteenen drinkfontein cadeau gaf voor menschen en dieren. Als aandenken aan zijn vrouw, kwam er op het voet stuk te staan. Dat alleen had Jasper kunnen bedenken, om de smart van het geven te verzachten. n Een gedenktceken voor zijn vrouw noemde liij het, als excuus voor zichzelf; maar in feite was de fontein een aandenken aan het gegons van Flip Wester. Ondanks zichzelf moest Jasper Stronk naar Flip kijken, toen hij den winkel in kwam, een dag nadat de fontein was geplaatst. Hij zag een grijns op het gezicht van den knecht, en vuurrood keek Jasper een anderen kant op. „Die denkt er op een koopje af te komen!" scheen die grijns van Flip Wester te zeggen. „Ik zal heusch mijn mond niet over je houden na je dood, omdat je zoo'n onbenullig drinkbakje betaald hebt!" Maar spreken deden de twee dien keer niet. Dat kwam eerst een paar weken later, toen dokter Klaver 't een schande noemde, dat Sporreveen geen ziekenhuis bezat, net toen Jasper Stronk binnenkwam. „En er komt er ook geeneen," zei Flip. „Zet dat idee maar gauw uit u w hoofd, dokter. Egbert Looke had er een kunnen bouwen, maar die hield zijn handen te stijf dicht. Halen, halen en nog eens halen, dat was 't eenige, waar hij om dacht." „Houd nu je mond eens over Bert Looke," zei Meijer. „Laat de dooden rusten. Wat heeft hij met ziekenhuizen te maken?" „Niks natuurlijk," zei Flip. „Kon hém wat schelen, wie er doodging! Als hij den menschen hun laatste kwartje maar af kon pollenals hij maar kou knijpen en hoe harder ze piepten, hoe liever. Over zulke lui zal de stad eeuwig schande spreken!" Toen kwam Jasper er tusschen. Hij deed, alsof Flip Wester lucht was, en zijn gezicht had een kleur als een biet, maar grof, bijna boos sprak hij den dokter aan. „Waar hebben we hier een ziekenhuis voor noodig?" vroeg hij. „Als er een geweest was, had George Garding misschien zijn hand kunnen houden," zei Flip Wester, zoo maar de ruimte in, maar Jasper Stronk stond met zijn gezicht naar de deur. „Kom maar eens op mijn kantoor, dan kunnen we eens praten," zei hij tegen den dokter. Zoo kwam Sporreveen aan een ziekenhuis, en waarschijnlijk tóén heeft Flip Wester besloten, als hij op een stoel hing in de Bonte Stier, en grijnsde, om Marie Garding aan een betrekking te helpen in -de leeszaal van Sporreveen als Jasper Stronk een dergelijke nuttige instelling ten minste wilde bekostigen. Want hij wist te goed, dat er in Sporreveen niemand voor het baantje van directrice in aanmerking kon komen dan zij. Jasper Stronk kwam nu bijna dagelijks snuif halen en steeds zochten zijn oogen het gezicht van Flip Wes ter. Soms eischte dat een kinder- zaal in het ziekenhuis, een an deren keer een Böntgen-instal- latie.tot er geen beter zie kenhuis was in de heele streek. Maar steeds vonden Jasper's oogen die oude sarcastische grijns in Flip's gezicht. „Ik zeg tóch over je, wat ik vind, als je dood bent," scheen die grijns te zeggen. Soms bleef Jasper Stronk plotseling staan, als hij naar huis liep, en staarde hij naar de straatsteenen, zijn voorhoofd rimpelend. Dan liep hij geërgerd en innerlijk onrustig weer door, buiten staat, Flip Wester heele- maal uit zijn gedachten te zetten. Want Jasper had heel veel geld, en hij had het alle maal in Sporreveen verdiend, en hij kon er niets van mee nemen, als hij heenging. Dat hij zijn geld in Sporre veen had verdiend, was voor Jasper waarschijnlijk de beweeg reden niet, waarom hij in zijn beurs tastte, en 't is wel haast zeker dat hij niet wist, hoe de uitlatingen van Flip Wester hem aandreven. Dit begreep Flip Wester langen tijd zelf niet. Hij wist wel, wanneer Jasper snuif S/of op blz. 11 Egbert Looke was een goed en eerlijk mettschzei liij zwaar wichtig.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1941 | | pagina 5