Bij een Limburgsch Burgemeester Avonturen met j een tandem Als men u zoo hoort vertellen, beste burgemeester, zou men gaan gelooven, dat ge alleen maar roemrijke avonturen hebt meegemaakt. Er zal u ook wel eens wat anders, overkomen zijn." „En of!" „Als ge een man van couragie zijt, doe daar dan ook eens een boekje van open." „Ik deins voor niets terug, ook voor dat niet. Spits de ooren, mtór op belofte, gelijkstaande aan eerewoord het blijft onder vier oogen. Op een suffen, broeierigen zomer middag zat ik te dutten over een korte toespraak tot een gezelschap van wijsgeeren, dat op excursie zou komen. Ik was nog pas twee jaar in functie en wist nog niet, dat men zich van dergelijke redevoeringen kan afmaken met algemeenheden. Ik wilde iets vertellen, dat diepte van gedachte had. Dan duwt de bode iemand mijn werkkamer binnen. „Jummich, börgemeister, zeet geer dat!" blaat een verbaasde stem. Er volgt een kwalijk onderdrukt, schokkend lachen. Ik kijk op. Het bloed stolt in mijn aderen, mijn ruggemerg bevriest. „Lewieke Beustel!" hakkel ik angstig. Een schim uit het verleden, uit mijn volontairsperiode „ergens in Limburg". „Ich solliciteer hei...." We hadden een oproeping gedaan voor een prutsbaantje en die, dat moest precies Lewieke Beustel zijn, zag zich hier graag benoemd. Hij keek me met zooveel naïef vertrouwen aan, of hij al een voorschot op zijn salaris wou vragen. Maar ik dacht: Alleen over mijn lijk! Toen ik, voor tweehonderd gulden toelage per jaar, ergens een gemeente-secretaris in de gelegenheid stelde ten raadhuize voor meester in de rechten te studeeren, verhandelingen over staatsrecht en het vangen van forellen te schrijven enz. enz., toen was ons Lewieke een jong monteurke, dat fietsen leerde. Ik verdiepte mezelf eveneens in die kunst, die me nu weer uitnemend te pas komt. We leerden elkaar kennen bij Hobberichs, handelaar in rijwielen en onderdeelen, in suikerwerk en kleermakersfourni- turen, in limonade en landbouwzaden, combinaties, die op het Limburgsche platteland meer voorkomen. Ik had toen nog geen flauw besef van mijn roemrijke loopbaan in de magistratuur en ging met Lewieke om als met iemand, waarmee ik iederen dag soep at. Hij zag ook niet op tegen mij en tutoyeerde me zonder blikken of blozen. Vroeger had je, evenals nu, tandems. Ook toen werden degenen, die ze durfden berijden, niet voor heelemaal normaal versleten. In die dagen mocht ik evenwel de publieke meening trotseeren. Zoo liet ik me er toe verleiden met Lewieke te gaan tanderamen 0, roekeloosheid, ik ging ook nog aan het stuur! Iedereen, die fietsen geleerd heeft, weet, dat leer geld betaald moet worden. Het schijnt, dat men een zekere hoeveelheid grootere en kleinere flaters moet verwerkt hebben, eer men het kan. Later is me gebleken, dat het effect van flaters op gemoeds- en zieleleven zeer heilzaam is." „Als dat soms u w toespraak was voor de wijsgeeren op excursie, zullen ze wel opgezien hebben. Daarin schuilt 'n nieuwe methode maar ik ben nieuwsgieriger naar hetgeen ge met Lewieke hebt uitgespookt." „Een beetje leergeld hadden we allebei al betaald. Lewieke was in Heerlen eens in een bak met kalk gereden; ik geraakte in Valkenburg aan den voet van den Cauberg (in de oude poort) te midden van een oprukkende fanfare met mijn hoofd door de „dikke trom"; hij reed in Roermond een kolonel van de sokken, ik dreef in Susteren in de bocht een madam van 118 kilo en haar kaalhoofdig schoonzoontje op een hoop in de goot en riep ook nogreis naar de maan Er komen in het leven van die onzalige momenten voor, die soms door natuurverschijnselen worden gekenmerkt: door wolken met angstwekkende vor men, door storm en onweer of door onrustig geschreeuw van vogels. Ik herinner me nu, dat op dien bewusten morgen de merels in de boomen smadelijk hebben gelachen. Die waarschuwing heb ik in den wind geslagen. Ik ben met Lewieke toch gaan tandemmen. We beleefden samen een pechmiddag, Lewieke en ik. Zijne Edelachtbare van heden hield het stuur, maar kende de wegen, die hij inreed, niet voldoende. Zoo geraakten de beide toeristen op een smalle, hobbelige laan achter een kudde koeien. We poogden vaart te verminderen, wat niet volkomen gelukte. Ons belletje vond geen gehoor. We schreeuwden, den onzichtbaren koejongen bezwerend, ons ruimte te laten. Niets hielp. Een botsing volgde. Ik sloeg mijn arm om den nek eener zwartbonte,, bleef met mijn beenen in het frame hangen, en werd door het geschrokken dier een stuk haver ingesleept. Lewieke schoot onder een rossig- gevlekte voorspoedig een greppel in. Weer stapten we op. We geraakten op een gladdere, breedere baan en moesten een hoek nemen. Druk napratend over ons eerste avontuur, vergaten we te bellen, te schreeuwen en op alle gebeurlijkheden voorbereid te wezen. Opeens dromt heel een argelooze Het Heine meisje vermaakt zich. (Eieren opname te Meers sen) meisjeskostschool, onder de hoede van een paar zusters op promenade, voor onze verbijsterde oogen op. Allebei moeten we de kluts kwijtgeraakt zijn. Ik wilde doorglippen, Lewieke trapte terug; ik gooide het stuur naar rechts, hij rukte links aan mijn arm. Uit de liefelijke kudde ging 'n schreeuw van verras sing op. en wij stortten in een kluwen neer voor de voeten van een slanke blondine, met een gulden haardos en azuren oogen. Al die onbarmhartige jeugd deed ons den beker der flaterij (ik hoop, dat dit taalkundig goed is uitgedrukt) ledigen tot den bodem ze lachten en giechelden maar en lieten ons schaam rood, onbeholpen en ongeholpen, opkrabbelen. Eerste kennismaking.... aangenaam.... onver getelijk. Lewieke, die een zeer goedmoedig karakter had, beweerde nu opeeus, dat. ik geen stuurmanskwali teiten bezat. Gepikeerd gaf ik hem den voorrang, met het voorgevoel, dat hij 't er niet beter van af zou brengen. We fietsten over een goeden, breeden weg ïrtet weinig voorbijgangers. We reden over een verraderlijke hoogvlakte, doch dat ontging ons. Opeens begon de weg te hellen en snelden we op een driesprong toe, terwijl de geopende poort eener hoeve, die onzen weg leek af te sluiten, ons onweerstaanbaar aantrok. Iedere Limburgsche hoeve heeft op de binnenplaats een mestvaalt. Nu moet ik ter eere van Lewieke toegeven, dat hij eigenlijk een geniaal stukje uithaalde. Met een geweldigen zwaai zwenkte hij onze tandem langs dien onwelriekenden afgrond en slingerde hij ons, door de schuurpoort, in een hoop stroo. Hulde! Met eenige gewetenswroeging moet ik nu bekennen, dat ik dien koenen greep niet voldoende heb gewaar deerd. „Stommen uil, zuuste noe wat ste kins," voer ik uit en nam, tot mijn ongeluk, opnieuw het stuur. In ons zuiden is men levenslustig en in het goede seizoen viert men altijd, hier of daar, kermis. Dat was me ontgaan en zoo kon het gebeuren, dat wc opeens, op een even hellend wegje, in de kom van een dorp geraakten. We hoorden een draaiorgel krijschen, we roken visch en oliebollen, er wemelden groote en kleine menschen voor onze oogenik voelde me in den greep van het noodlot. Ik belde als een bezetene, doch niemand scheen het te hooren; we riepen zoo hard we konden: op zij, maak plaats, maar niemand luisterde. Even leek het me, door de menigte te kunnen geraken, toen plots de reddende bres in de drukte gestopt werd door een paar kinder wagens. Ik geloof, dat ik voor enkele, ondeelbare seconden een helderziende ben geweest. Ik overzag en schatte de situatievlak voor me twee kinder wagens met jonge, onschuldige levens gevuld; rechts een kraampje met snuisterijen en speelgoed, links zaten, voor een tentje, een stel oude tantes aan een tafeltje met gebakjes en limo nade. Ik koos: levensgevaren, veel schade of heftig gekwebbel, dan maar bij de tantes op tafel. Ik wilde ook te groote consternatie vermijden en vond instinctmatig het juiste parool: „Hawt uch mer stél, ich betaol." Met dit geruststellend woord schoot het voorwiel van onze tandem onder het tafeltje, maakten wafeltjes en grenadine een luchtreis en rolden wij in den schoot der hevig protesteerende tantes. We betaalden drieënnegentig cent, eu zijn met een fiets, die het model van een krakeling had gekregen, weg geslopen, vóór kabaal ontstond. Het avontuur bezorgt me nóg soms kwade droomen. Het mag u niet verwonderen, dat de sollicitatie van Lewieke Beustel niet door een benoeming werd gevolgd. Mijn prestige kon zijn aanwezigheid niet verdragen. Maar, ik wil dit toch ter eere van onze magistratuur opmerken, ik bezorgde Lewieke elders een beter baantje. En hij toonde zijn dankbaar heid door zich niet meer te vertooneu."

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1941 | | pagina 10