Li!!
F Si' "it: i
„Niets."
Fie Korver wandelde verder met afgewend ge
zicht. Scherpenzeel liep mot kloppende polsen, doch
in de wolken naast haar voort.
„Ik meende," zei hij eindelijk, „ik meende, dat
Jan Bekkers meer in haar gunst stond."
„Jan Bekkers!" vroeg het meisje met hoonende
verbazing. „Hoe is het mogelijk! Wat zijn mannen
toch blind; jullie zijn allemaal hetzelfde. Jullie
zien de dingen voor je neus niet eens. Zij vindt het
fijn, dat u Woensdag komt en
Scherpenzeel hield zijn adem in. „En!" fluisterde
hij.
„Laten we hier langs gaan," zei Fie Korver, „langs
de rivier. Dan zal ik xi vertellen, wat xx voor ons kxxnt
doen, ills u dat wilt."
Zij legde haar hand licht op zijn arm en Scherpen
zeel gehoorzaamde inet een schroomvalligen glim
lach. Terwijl hij luisterde, bestierf deze glimlach ech
ter op zijn lippen en maakte plaats voor een uit
drukking van angstige verbazing. Toen zij haar plan
langzamerhand ontvouwde, schudde hij zijn hoofd
en 'n paar keer waagde hij de vage opmerking te
maken, dat zij slechts schertste. Toen hij ten slotte
tegen zijn wil overtuigd was, wandelde hij zwijgend
en verward verder.
„Maar," zei hij, toen Fie Korver zweeg
oxxi adem te halen, „dat zal uw oom mij nooit ver
geven. Hij laat nxij nooit meer in zijn huis toe."
„Daar zal tante wel voor zorgen," zei het meisje
vol vertrouwen. „Maar natuurlijk, als u mij liever
geen plezier doet...."
Zij keerde zich van hem af en Scherpenzeel, moed
vattend, waagde het haar hand in de zijne te nemen
en deze te drukken. Een flauw, heel flauw drnkje
als antwoord deed hem zijn besluit nemen.
„Later komt alles in orde," zei Fie Korver, „en
vooral omdat tante daardoor meer vat op hem
krijgt."
„Dat hoop ik," zei de jonge man. „Als dat niet
het geval is ben ik verder van mijn doel dan ooit."
Fie bloosde, draaide haar hoofd om en staarde in
de richting van de rivier.
„Vertrouw op mij," zei ze eindelijk, „op mij en op
tante."
Scherpenzeel beweerde, flat als hij haar maar een
plezier kon doen, de rest er niet op aankwam. Lang
zaam en als in den zevenden hemel liep hij met haar
langs liet jaagpad.
„En dan moet je er niet op letten, wat tante en ik
tegen je zeggen," zei het meisje, en ging verder met
haar instructies. „Wij moeten den schijn bewaren,
begrijp je, en als we net doen of we kwaad zijn, moet
je niet vergeten, dat we het niet echt meenen."
Scherpenzeel zei met een teederen glimlach, dat
hij het volkomen begreex».
„En nxi moet ik weg," zei Fie Korver, terwijl ze
zijn glimlach beantwoordde. „Oom kon ons anders
eens samen zien of iemand anders, die het henx zou
vertellen. Dag!"
Zij schudde zijn hand en verdween. Driemaal
stond zij nog stil om naar hom te wuiven. Verward,
maar gelukkig, zette Scherpenzeel zijn wandeling
voort en overdacht hij de nogal ingewikkelde en
uitgebreide instructies, die zij hem gegeven had.
Woensdagavonds kende hij echter zijn rol en in
eexx geestestoestand, die het midden hield tussehen
zenuwachtigheid en geestdrift, begaf hij zich op weg
naar de Korvers. Ilij vond den heer (les huizes, op
zijn Paaschbest uitgedost, in 'n gemakkelijken stoel
gezeten, met zijn handen gevouwen over een fanta
sie-vest in schrille kleuren. Ilij zette een klein doosje
sigaren op zijn knieën en wenschte hem op de ge
bruikelijke manier geluk. De binnenkomst van de
dames, die er uitzagen of ze zoo uit het ijs gehaald
waren, onderbrak het bedankje van den heer Korver.
„Ik word verwend," merkte hij schalks op. „Zie
•je dit vest? Dat stuurde tante Liesbeth mij van
morgen."
Hij leunde achterover in zijn stoel. „De vrouw
heeft mi j een pijp en Fie een half pond tabak gegeven.
En ik heb zelf een flescb port voor ons allen gekocht."
Hij wees op een flesch, die op de gedekte tafel
stond, en de dames trokken zich terug in de keuken
om het avondeten te halen. Er werd een stuk roastheef
voor hem neergezet, hij wees Scherpenzeel een stoel
tegenover Fie en begon te snijden.
„Alleen een klein, gezellig partijtje," zei hij
hartelijk, toen hij klaar was. „Bedien jezelf vaxx
hier, Bert."
Scherpenzeel voldeed aan dezen wensch zonder op
de verbaasde gezichten van de dames te letten.
Daarna reikte hij de flesch aan Korver. Zij dronken
elkaar toe en weer verscheen een uitdrukking van
verbazing op de gezichten van juffrouw Korver en
haar nicht. Korver, die het bemerkte, schudde zijn
hoofd ondeugend tegen Scherpenzeel.
„Hij drinkt, alsof het hem smaakt," merkte hij
op.
„Dat doet het ook," beweerde Scherpenzeel, hief
zijn glas op, dronk het, leeg en hervatte den aanval
op zijn bord. Korver maakte de volgende flesch open
en Scherpenzeel hield roekeloos, nadat hij zichzelf
bediend had, een korte en gevoelige toespraak en
wenschte den heer Korver een lang leven en veel
geluk. „Als u met juffrouw Korver niet gelukkig
bent," besloot hij galant, „hoorde xi het te zijn."
Korver knikte en bleef zwijgend dooreten, tot zijn
honger grootendeels gestild was; toen legde hij zijn
mes en vork neer en werd sentimenteel.
„Meer dan dertig jaar getroxiwd," zei hij langzaam,
mot, een blik op zijn vrouw, „en er nooit spijt van
gehad."
„Wie niet!" informeerde Scherpenzeel.
„Ik natuurlijk," antwoordde Korver verbaasd.
Scherpenzeel, die jxiist zijn glas opgenomn had,
zette het weer neer en glimlachte. Het was een flauwe
glimlach, maar deze scheen zijn gastheer onaan
genaam te treffen.
„Waar lach je om!" vroeg hij.
„Om wat ik dexik," zei Scherpenzeel, en wisselde een
heimelijken blik met Fie. „Om iets, dat u gisteren
tegen me zei."
Korver keek in verwarring op. „Een kwartje als
je zegt wat je denkt," zei hij met een poging om
grappig te zijn.
Scherpenzeel sehxidde zijn hoofd. „Mijn gedachten
zijn voor geen geld te koop," zei hij met koddige
plechtigheid, „spe-speeiaal niet, als xi me zoo goed
te eten jjeeft."
„Bert," zei Korver, slecht op zijn gemak, toen zijn
vrouw wat rechter overeind kwam zitten, „Bert, het
is mijn verjaardag en ik heb niets, tegen niemand,
maar wees voorzichtig met het hier. Je bent er niet
aan gewend, weet je."
„Wat is er met het bier?" informeerde Sclxex-penzeel.
„Het smaakt best, voor zoover er is."
„Het is het hier niet, jij bent het," verklaarde
Korver.
Scherpenzeel staarde hem aan. „Iïeb ik iets gezegd,
wat ik niet mocht zeggen?" inforxneerde hij.
Korver schudde zijn hoofd, nam een vork en lepel
en begon den pudding, dien Fie net opgebracht
lxad, rond te deelen.
„Wat was het toch, dat. ik vooral niet aan juffrouw
Korver mocht vertellen?" informeerde Scherpenzeel
droomerig. „Dat heb ik toch nog niet gezegd, wel?"
„Neen!" snauwde de gekwelde Korver, legde
vork exx lepel neer en keek hem woest aan. „Ik bedoel,
er was niets. Ik bedoel ik heb dat nooit gezegd. Je
slaat wartaal xiit,"
„Als ik liet. wel gezegd heb, spijt het me," hield
Scherpenzeel aan. „Beter kan ik niet zeggen, wel?"
„Je bent een beste kerel," zei Korver-, en probeerde
vergeefs een sclialkschen blik met zijn vrouw te
wisselen.
„Zei ik het niet?" vroeg Scherpenzeel.
„Neen," zei Korver met een starren glimlach.
„Ik bedoel dat andere," zei Scherpenzeel, fluiste
rend van opwinding.
„Luister eens," riep Korver, wiens zenuwen hem
bijna de baas werden, „waarom zou je je pudding
niet opeten en uitscheiden met dien onzin. Geen
menseh luistert naar je."
„Dat geldt alleen voor jou," zei zijn vrouw bits.
„Ik hosor mijnheer Scherpenzeel graag praten. Wat
was het, dat u van hem niet aan mij vertellen
mocht?"
Scherpenzeel keek haar vaag aan. „Ik. ik kan
het u niet zeggen," zei hij langzaam.
„Waarom niet?" vroeg juffrouw Korver zoet
sappig.
„Omdat.... uw.... uw haren er van te berge
zouden lijzen," zei Scherpenzeel onverdroten.
„Onzin," zei juffroxiw Korver scherp.
„Dat zei hij zelf," zei Scherpenzeel, en wees met zijn
lepel op zijn gastheer, „enhij en hijkan
het weten. Wie schopt me zoo onder tafel?"
Korver, trillend van woede en angst, zocht naar
zijn woorden. „Je kunt beter naar huis gaan, Bert,"
zei hij eindelijk. „Je bent jezelf niet. Niemand schopt
je onder tafel. Je weet niet, wat je zegt. Je hebt
gedroomd. Ik heb zooiets nog nooit gezegd."
„Geheugen kwijt," constateerde Scherpenzeel, en
schudde zijn hoofd. „Ileelemaal weg. Weet u dan
niet meer
„Neen!"brulde Korver.
Scherpenzeel ontweek zijn oogen, maar zijn twijfel
verdween hij de blikken van bewonderende toewijding,
die Fie in zijn richting wierp. Zij waren volgens hem
niet alleen een belooning, maar ook een aansporing
om door te gaan.
Te midden van een indrukwekkende stilte ver-
Sloi op blz. 11.
Driemaal stond zij stil om hem na te wuiven