16
MEINDERT HOBBEMA.
Buysdael er meerdere ot
in een krachtigen en gen ti
JACOB VAN RUYSDAEL. De meester is 't meest
te bewonderen in zijn eenvoudige uitbeeldingen van
de Hollandsche natuurzooals de beroemde „Gezich
ten op Haarlem". Na in Amsterdam te hebben ge
werkt, keerde hij naar Haarlem terug om er, door
de Mennonieten verpleegdvierenvijftig jaar oud, te
sterven. Het nageslacht vereert, in hem den meest
klassieke onzer landschapschilders.
als met zijn luchtig getoetste schilderijen tegen.
De tijdgenoot die, met recht, steeds met hem ver-
geloken vrordt, is de Haarlemmer Salomon Buysdael.
Ook hij dringt in zijn landschappen ten slotte alles
terug in één toon, een saamgebonden gamma, goud
achtig of bronskleurig grijs.
Bij Aert van der Neer zal het nachtelijk duister
deze bindende functie verrichten in zijn terecht ver
maarde „Maannachten*1, terwijl de warme koper-
toon van den Scheidenden dag alles bijeenhoudt op
Aelbert Cuyp's riviergezichten. Bij Ouvp hangt deze
vroege avondstemming boven „Dordrecht" samen
met het nieuwe „Italianismo" van de gebroeders
Both, Claes Berchem. en Jan Hackuert
HERCULES SEGHERS. Het berglandschap in het üffi zimuseum te Florence
moge dan zijn meesterstuk zijn, het hierbij gereproduceerde gezicht op een Gel-
dersche stad (Bhenent) is een goed voorbeeld van de wijde gezichten, die de
vaak naar het fantastisch-romantische gerichte, kunstenaar ook in eenvoud ge
schilderd heeft.
NICOLAAS BERGHEM. En rijk
deze landschapschilder er vele. schild
rende zeve.nliendc-eeuwscht llot^ijidsch
atmosfeer van het zuidelijke loia op i
l|jke ee
AERT VAN DER NEER. De „Maannachten" van den meester, die men in alle belangrijke verzamelingen van schilderijen vindt,
zonder karakteristiek voor dezen aantrekkelijken schilder van het Hollandsche landschap.
Paulus Potter en Adriaen van de Velde hebben den
vaderlandsehen grond met een getrouwheid en een
voud gevolgd, die echter alleen weer een Hollander
op volkomen waarde kan schatten. De te Enkhuizen
geboren l'otter stierf op negenentwintig jaar aan
tering, maar liet een oeuvre na boordevol van een
breede simpele natuurliefde, die, door technisch
volmaakte middelen, elk denkbeeld van schilderen
uitwischt en die den beschouwer de geuren der natuur
toewaait. Adriaen van de Velde, de schilder van het
gestoffeerde landschap, behoort tot het geslacht dat,
in vijftig jaren, zes meesters van beteekenis aan
de Hollandsche schilderkunst gaf.
De naam Van de Velde brengt ons midden in het
zeestuk, dat wij gewoonlijk hij Hendrick Cornelisz
Vroom te Haarlem laten beginnen. Deze portretteert
vooral onze overwinningen op de Spaansche vloot.
Jan Porcellis opent de rij van meesters die de com
positie door de
subtiele middelen
van beheerschte
luehtperspectief
diepte geven en die
de kleur door een
oneindige schakee-
zijn bij- 6ng van toon ver
rijken. Simon de
Vlieger, zijn leer
ling, vervalt door
het voorbijzien van de lokale kleur en door een
weifelende teekening, wel eens tot een zekere flauwe
gelijkvormigheid. Hierop reageeren Jan van de
Capelle en Willem van de Velde, d. j„ door schepen,
masten en zeilen als coulissen behandelend, in de
grauwheid vau het zeegezicht nieuw leven te bren
gen. Op den duur krijgt dan de stoffeering van de
zee weer geheel de overhand en worden de compo
sities even onrustig als onwaar. In het verval tot 'n
al te anecdotische behandeling, is Ludolf Backhuy-
zen, die eerst in 1709 sterft, de gevierde meester.
De middenpositie, het klassieke standpunt, wordt
zoowel in liet zeegezicht als in het landschap inge
nomen door Jacob van Buysdael. Ruysdael grijpt ons
noeli door een tooveraoht.ig licht als dat waarmede
Cuyp's riviergezichten zijn overgoten, noch door een
coloriet, dat zeker niet „éclatant" is. Zijn toets is
niet luchtig impressionnistisch als die van Van Goyen