J
VA NBOER JAN
EEN DVD VERHAAL DOOR
AD HI VAN WITZENBURG
fan Suikerdebuik woonde knus aan
den weg,
Die Vlaaring met. Kethel verbond.
Geen mensch wist te zeggen hoe lang of
zijn huis,
Aan t oeroude grvndpaadje stond.
Geslachten, aaneen had er Suikerdebuik
Op 't withouten hekje gestaan.
1 an vader op zoon was het vriendelijk
huis
Met 't erf en de beesten gegaan.
Jan Suikerdebuik had een schat van
een kind,
Den dochter van negentien jaar.
Haar oogenpaar teas als de hemel zoo
blauw,
Als goud glomde glans van heur haar.
In Vlaaring, zoowel als in Kethel, stond zij
Bekend als Marie van boer Jan.
De jongens, zij hadden haar gaarne ge
vraagd,
Maar niemand die durfde dat 'an.
Marietje, het eenige kind van boer Jan,
Was vroolijk en vriend'Kjk van aard.
Wie ooit haar zou trouwendie had er
beslist
Al iets van den hemel op aard.
Vooral daar boer Jan, naar er stout
werd beweerd
Door 't pratende volk in de stad,
Naast landen en beesten een ijzeren kist
Met klinkende pasmunt bezat.
Er waren dus duizenden redenen om
Marietje te vragen tot vrouw.
Een aardige meid en een vader met geld,
Die brachten je zoo uit de kou.
Maar niemand wist goed luie Marietje-
lief zelf
Aan vrijen en trouwen-gaan dacht
Zoo talmden en tobden de jonkmannen
door,
Eu hielden om 't meisje de wacht.
MARI
De Kethelsche kerel, hij aarzelde niet,
En vroeg aan Marietje een zoen;
Het meisje, zij lachte en riep: „Ben je
dwaas
Een Kethelsche man die me vraagt?
Wanneer ik dat doe, ik hen zeker ei' van,
Dat vader me daag'lijks beklaagt.'''
....stond zij bekend als Marie van boer Jan.
Met illustratie s v a n Fran s Piët
De Kethelsche kerel ging moedeloos heen,
Vertelde het overal rond:
Dat dl eenige dochter van rijken boer Jan
Geen Kethelaar goed genoeg vond.
De Vlaardingsche jongens, zij kregen
weer hoop,
En zochten wanhopig den moed
Om ook eens een keer naar Marietje te
gaan:
Misschien was een Vlaardinger goed..
Een reus van een kerel zei: D'eerste
ben ik!"
Hij trok naar het huis van boer Jan.
Precies als hij dat bij den Kethelaar deed,
Keek hij rustig den jonkman 'an,
En juist als den vorigen keer zei de
boer:
„Ik hou' me d'r buiten, da's klaar,
A ls jij er je zin op mijn kind hebt gezet,
Jandoppie, vraag 'i zelf dan aan haar."
„Marietje! Marietje!" zoo klaagde de
reus,
„Mijn leven is 't uwe gewijd.
Ik geef je mijn trouw, al wat ik bezit;
Toe, geef mij een gunstig bescheid."
Marietje riep lachend: „Wat heb ik
een pret,
Als ik dat gestamel zoo hoor.
Maar 'k wensch me geen Vlaardingsch'
of Kethelschen man,
Want trouwen, daar voel ik niets voor."
Wel tientallen jongens bewaarden, haar beeld,
En droomden schier iederen nacht
Dat 't meisj', in'n koets met den bruidskrans getooid,
Door hen naar 't stadhuis werd gebracht.
Boer Jan was zoo rijk en Marietje zoo schoon,
En 'l huis aan den teeg teas zoo oud.
JV iet een vond tot nu toe den moed om te gaan,
Al voelden zij allen, 't was fout.
Opnieuw ging de mare. den durver voor
uil:
Marietje verlangt naar geen man!"
Geen kerel uit Kethel, geen Vlaardin-
genaar.
Te duvel, wie snapt daar iets van
Zoo'n keurige meid; zoo gezond en zoo friseh,
Zoo vroolijk, zoo netjes, zoo rijk.
Als die niet verlangt naar een huwelijksband,
Dan haalt zij haar vrouw-zijn door 't slijk.
Maar een jongen uit Kethel, een stoere gezel,
Gewend o-m den hamer te slaan
Op 't aambeeld van vader zijn smidse, hij zei:
„Ik waag het, ik voel, ik moet gaan!"
Hij trok er zijn Zondagsohe kleeren voor aan
En wandelde toen naar boer Jan.
I>ie hoorde hem rustig en glimlachend aan.
En zei toen: „Ik weet er niets van!"
....een ijzeren kist met klinkende pasmunt.
En droomden schier iederen nacht....
Zij lachte en riep: „Ben je dwaas!"
„Maar vraag het mijn-dochter toch zelf." sprak de boer,
„Ten slotte moet zij het toch doen."