iïL- Een aantal door den heer Jongepier gevonden mnahteenen liggen in den tuin onder een bloeienden goudenregen. „En dit hier is 'n bijzonder mooie schraper den en ze gecatalogiseerd? Naast de meeuwen, het bosch, den tuin, de nestkast jes kreeg de heer Jongepier een nieuwe lief hebberij, waar hij zich met den ijver van een man die nooit oud wordt aan wijdde: de archeologie. In sigarenkist jes en sigarettendoosjes liggen de vuursteenen in strumenten van onze voor ouders netjes gerangschikt en onder de deskundige leiding van den verzame laar onderscheiden we de verschillende gebruiksvoor werpen uit het steenen tijdperk, uit het Mesolithi- cum om precies te zijn. Meer dan tienduizend jaar oud zijn de primitieve werktuigen, die de heer Jongepier in zijn tuin ge vonden heeft en hij bezit er duizenden. Voorwaar, deze man heeft uit zijn stuk grond alles gehaald wat er uit te halen viel! Eens een kale plas, nu na zeventien jaar ingespannen arbeid een waardevol na tuurmonument. (Eigen opnamen) Mevrouw Jongepier lokt de „huiseenden" naderbij. Zij kijken éenigszins achter- dochtig rond en terecht, want de hand, die anders gevuld is, is ditmaal leeg Onze geleider blijft beleefd, maar we zijn gezakt, dat voelen we aan alles. Hij wijst even met zijn vinger en na lang turen ontdekken we tusschen de biezen een balletje stroo. Het balletje stroo knippert met zijn oogen en als we ons bukken schiet uit de lucht een woedende vogel op ons af. En nu zieu we plot seling een groot aantal van die balletjes, het eene zit platweg midden op een nest, het andere klemt zich vast onder het riet, het derde ligt onbeweeglijk tusschen een paar takjes. Op de andere eilanden schieten kleine bruine hoopjes te water en worden weer door hun oudere teruggedreven. De zon kietelt onzen nek als we, als dikbeenige ooievaars plechtig rondstappend, de andere eilanden verkennen; een toegedekt eendennest zien we pas als we er met onzen neus bovenop staan, maar voor meeuwennesten krijgen we al het ware gezicht. Daar zit er een en daar, het is niet moeilijk hier, je struikelt over de eieren, je moet moeite doen ze niet te zien, zooveel zijn er. En nu begrijpen we ook, hoe deze pezig gebouwde oude heer, die met zijn grooten witten baard den in druk maakt 'n soort „vogelvader'te zijn, er toe kwam, dit te beginnen en ondanks alle teleurstellingen, die hij aanvankelijk ondervond, vol te houden. We begrijpen hoe trotsch hij is op „zijn" meeuwen, zijn kolonie waar niet één ei geraapt wordt (daar is hij zelf bij, vlugger dan de kippen om zoo te zeggen), waar de vogels slechts zelden ge stoord worden door belangstellende bezoe kers, die bij wijze van uitzondering wor den toegelaten, en alleen als zij zich strikt „aan de regels van den plas" houden. We trekken onze kousen en schoenen weer aan en zijn voldaan over alles wat we gezien hebbenzoo'n natuurmonument, in elkaar gezet, „uit 't water gestampt" en in stand,gehouden door een natuurlief hebber van boven de zeventig, is een unicum in Nederland. Maar deze ama teur in den besten zin van het woord heeft het niet alleen in de lucht, op het water en op het land gezocht, maar ook in den grond. Niets wat onze goede aarde hem kan bieden heeft hij over geslagen. Bij de werk zaamheden in zijn bosch, dat nog bosch moest wor den, kwam hij eigenaardig gevormde steenen tegen, ze leken op een soort instrument, een beiteltje, een zaag, een pijlpunt, een schrabber. Oosterwolde is een „broeinest" van amateur-archeologen en de heer Jongepier ging eens zijn licht opsteken bij een vriend, die van die din gen meer verstand had. „Niet gek," zei de vriend. „Dat koop ik van je." De vriend kocht nog meer wat de oude schat graver- hem bracht, maar ineens had deze laatste er genoeg van. Waarom zelf niet die messen, naal den, speren, bijlen behou-

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1941 | | pagina 3