I
9
A
DOOR WOUTER DE MUNNEK
„Prachtbeest je, niet f' zei Pik Verdeun meteen
wuivend gebaar in de richting van de merrie.
EEN EERLIJKE ZAAK
rnchtbeestje, niet?" zei Rik Ver-
deun, met een wuivend gebaar in
de richting van de merrie. „Prima
bloed, sterk, vriendelijk. mijn
liefje wat wil je nog meer?" Hij beklopte het
dier aan nek en flanken, „Driehonderdvijf-
entwintig gulden contant, ik lieb ei'zelf
tweehonderd vijfenzeventig voor betaald."
Het kwieke, boertje bekeek het paard voor de
zevende maal, liep er tweemaal zenuw achtig omheen,
en vroeg, met een klank van hoop in zijn stem„Ze
is toch niet schrikkerig? Bang voor auto's of voor de
tram en zoo?"
„Nee," zei Verdeun. „Ze zou bedaard in slaap
vallen met haar staart op de tramrails, is 'tniet,
George?"
George, de veertienjarige staljongen van Rik
Verdeun, zat op een emmer. Hij keek met een paar
waterige oogen op en zei: „Dat zal wel uitkomen."
„Dan is 't goed," zei de boer: hij betastte, bezorgd
de bankbiljetten in zijn portefeuille. „Ik wou haar
gebruiken om naar de markt, te rijden, ziet u."
Er kwam een grijns over het magere gezicht van
Verdeun. TI ij gaf den boer een gemoedelijk stootje
tegen zijn ribben.
„Dat. paard is voor alle boerenwerk geschikt," zei
hij. „Alleen melken kan hij niet."
De boer dacht even na. „Voor tweehonderdvijftig
gulden wil ik haar hebben," zei hij, met een gezicht
als waagde hij een heldenstuk.
„Verkocht
Verdeun stak een langen arm uit. De boer telde
liet geld in zijn hand neer, met voehtigen duim en
wijsvinger ieder briefje bevoelend.
„Ik zal 'r achter aan je kar binden," zei Verdeun,
De boer klom op zijn wagen en zette zijn zware
span in gang: de magere merrie sjokte traag mee.
Verdeun keek ze. na, tegen de schuur leunend.
„Dat, was een aardig zaakje, George," zei hij.
„Dat zal wel uitkomen," zei George.
„Jij bent getuige geweest," zei Verdeun. „Al wat
ik hem verteld lieb, was de zuivere waarheid."
„Rn dat dan?" vroeg de staljongen. Hij wees met
zijn duim over zijn schouder de schuur in. Rik Ver
deun keek dien kant op, en zag een paar wielen en
een afgebroken lemoen op een wrak van een mande-
wagentje liggen.
„Jij hebt geen sikkepitje aanleg voor paarden-
kooper, George," zei hij. „Dat kwam door 't lawaai
van de dorse,hmachine."
George krabde achter zijn oor.
„Dat zal wel uitkomen, baas."
„Da's nu eenmaal haar zwakke plek; maar als ze
tijd van leven heeft, komt. ze daar misschien ook nog
overheen."
„0. Ja,"
,,'t Was een eerlijke zaak," zei Verdeun. „Ik ben
altijd eerlijk in den handel, 't Is natuurlijk een klein
kunstje, wat meer te verdienen met liegen en bedrie
gen, maar wat schiet je daar mee op? Eerlijk duurt
't langst. Ik heb, voorzoover ik weet, nog nooit,
iemand bedrogen in den handel, en ze hebben nooit
de justitie op me af kunnen sturen."
Hij ging langzaam met den rug van zijn hand over
zijn lippen en er kwam iets droefgeestigs in zijn blik.
,,'t Spreekt vanzelf, dat ze. me wel eens verkeerd
begrijpen," ging hij voort. „Die vrijer, die daarnet
met die merrie weggaat, is misschien óók zoo iemand.
Maar dat krijg je nou eenmaal, als je eerlijk bent,
George. Dat heeft, de ondervinding me geleerd. En
zal ik je zeggen hoe dat komt? Doordat er in iederen
handel één zwak punt is: 't paard."
.„Ta," zei George. „Dat zal wel uitkomen."
Hij keek zijn baas, die met, magere gebogen schou
ders wegliep, een poosje na. Toen greep hij een mest
vork eri ging aan 't werk.
„Ik weet niet véél," mompelde hij, ,\maar ik ben
blij, dat we dat mirakel kwijt zijn."
Het grootste gedeelte van den dag kon men Rik
Verdeun in de veranda zien zitten van café Ava; en
dan kon men meenen, dat hij luierde. Maar dat was
niet zoo. Hij werkte met zijn verbeelding en keek uit
Want café Ava stond aan den grooten weg, waar
langs men Eekloo binnenkomt.en Verdeun lette op
alle paarden, die passeerden. Hij ging er groot op,
dat er geen paard in Eekloo loefde en stierf, of hij
had het minstens éénmaal door. zijn stallen zien gaan,
met winst.
Hij had een keer naar links geknikt en een keer
naar rechts, voor hij ging zitten. De dikke man links
spuwde over het dek van de veranda en zei toen:
„Ik heb Berlin voorbij zien komen met die zwarte
merrie,"
„Ja.
Meer kwam er niet,. Geen cijfers. De dikke man
kauwde en spuwde nog eens en genoot van de warmt e
en de schaduw, met, zijn handen samen over zijn
buik. Toen schoot hem iets te binnen.
„0 zeg!" riep hij.
„Ja?"
.„Heb je die merrie gezien, waar de dokter mee
thuisgekomen is vanmorgen?"
Verdeun keek over zijn dunnen neus heen opzij.
„Neen," zei hij.
„Da's nog eens een paard!"
„Ja?"
„Een praehtdier. Van een kennis in Waregem
gekocht. Moet 'n harde looper zijn ook. 'n Lichte vos.
Vast, een Marrono."