EEN KLEED MET WIT BORDUURWERK "i r i i 30 Ontwerp en teekeningen Zust ers Benedictinessen. Breda. Motieven en randen in Richelieuborduur- werk vormen de versiering van dit mooie, witte kleed, dat we gebruiken als ontbijtkleedje, bij wijze van pièce de milieu voor een gedekte dinertafel of ook wel als tuintafelkleedje. De afmetingen van bet kleed bedragen plrn. 69 x 87 cm. Als materiaal wordt bij voorkeur wit linnen genomen, maar ook een fijne soort katoen, half linnen of een gelijkmatig geweven soort zijden linnen kan er voor dienst doen. Voordat met het borduurwerk wordt be gonnen, gaan we de randen eerst met een heel smal zoompje afwerken. Op een afstand van 5 cm van het zoompje gaan we daarna de open randen, die in de vier hoeken aangebracht moeten worden, borduren. Hiervoor teekenen we aan de lange zijde, precies gelijk loopen- de met den weefseldraad, twee lijnen op een afstand van plm. 4 mm van elkaar. Tussclien die lijnen worden vervolgens kleine dwarslijntjes, met een afstand van 1 cm, aangebracht. Elk dwarslijntje beteekent een spijltje. Voor het maken van zoo'n spijltje nemen we wit borduurgaren nr. 25 of nr. 30, spannen den draad van de eene zijde naar de andere, trekken hem zoo strak mogelijk aan en omwoelen hem daarna met kleine steekjes. Zijn de spijltjes van één hoek heelemaal kant en klaar, dan gaan we den rand verder afwerken door over de beide lijnen heen festonsteken te maken en wel zóó, dat de knoopjes naar den binnenkant komen te liggen. Op dezelfde manier worden ook de drie overige hoeken en de andere randen, die tusschen de motieven zijn aan gebracht, geborduurd, echter met dit verschil dat de laatste slechts 3 mm breed zijn. De randen aan weerszijden van de bloemmotieven zijn aan de lange zijde 22% cm groot, terwijl de lengte van de randen, die op de korte zijde van het kleed ziju aangebracht, 10 cm bedraagt. Onder de bloemmotieven van de lange zijde wordt bovendien nog een open rand in den vorm van een hoek aangebracht. De zijden hiervan bedragen 3 X 15 cm. Op een afstand van 1 cm vanaf de open randjes, die de vier hoeken vormen, worden de vier motieven, bestaande uit wingerdblad, druiven en appel, geteekend. Dit doen we met behulp van de motieven op ware grootte en door middel van carbonpapier. Ook hier moeten weer eerst de spijltjes en tevens een drietal spinnetjes worden aangebracht. Voor die spinnetjes spannen we den draad van de eene zijde naar de andere als voor een gewoon spijltje en woelen den draad tot voor de helft om. Nu wordt vanuit dit punt een volgende draad (volgens teekening) gespannen, die ook weer tot het middelpunt wordt omwoeld. Ditzelfde herhalen we zoo lang, totdat alle spijltjes bewerkt zijn, waarna ten slotte nog de tweede helft van den draad, die (Eigen opname) het eerste gespannen werd, wordt omwoeld en het kleine rondje in het midden wordt gevormd door de draden om en om op te nemen om ze bij een volgenden ,,toer" te laten liggen. Nadat alle spijltjes zijn geborduurd, gaan we de nerven van het wingerdblad en de lijntjes, die de schaduw op den appel moeten voorstellen, in steelsteek uitvoeren. Ver volgens worden de contourlijnen van blad en vruchten met een festonsteek, waarvan de knoopjes naar den buitenkant moeten komen te liggen, bewerkt. Wat de bloemen tnsschen de open randen betreft, deze worden op precies dezelfde wijze als de overige motieven geborduurd, terwijl we voor de vijf kleine knopjes in het midden met een vetergatenpriem eerst een gaatje in de stof boren en dit gaatje met dicht op elkaar gewerkte steekjes borduren. De steeltjes worden met een schuinen platsteek op gevuld, zoo ook de dichte blaadjes. Is al het borduurwerk af, dan gaan we het kleed eerst flink was- schen, daarna uitknippen met een scherp bor- duurschaartje, nog even op nieuw wasschen en ten slotte, nog eenigszins vochtig, aan den verkeerden kant strijken. JL

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1941 | | pagina 30