H TOBIAS ZEI... EEN FANTASTISCHE VERTELLING DOOR GERARD MENAJLDUM m f I I et was een bont gezelschap, dat in den salon van do familie Bekkers bij een zat. Zooals ieder jaar in den zomer waren alle logeerkamers op de boven verdieping bezet. De meeste van de gasten waren oude trouwe vrienden; één van hen was echter voor alle anderen nieuw. Dat was de heer Cornelis Abbinge. Van al haar gasten was deze heer degene, waar ook mevroüw Bekkers 't minst- van af wist. Iemand had tegen haar gezegd, dat hij „knap" was en hij had een uitnoodiging van de gast vrouw gekregen in de ver wachting, dat een deel van die „knapheid" misschien tot verhooging van de stem ming onder de gasten zou kunnen bijdragen. Tot het theeuurtje had zij vergeefs getracht te- ontdekken in welke richting deze knap heid gezocht moest worden. Hij was niet geestig, had geen verstand van kunst, en deed blijkbaar ook niet veelaan sport. Zijn uiterlijk was niet zoodanig, dat een vrouw maar al te gauw geneigd zou zijn hem eenig tekort in zijn verstandelijke vermogens te vergeven. Hij was gewoon een zekere meneer Abbinge, die het gezelschap weinig te bieden had en de verwachtingen, welke mevrouw Bekkers tot nu t-oe van hem gekoesterd had,waren nog niet- vervuld. Maar plotseling, bij de thee, be weerde hij een ontdekking gedaan te hebben, die even wereldschokkend was als de uitvinding van het bus kruit of van de boekdrukkunst en waarbij de con structie van de eerste locomotief in het niet zonk. De wetenschap heeft in de laatste tientallen jaren al heel wat tot stand gebracht, maar als liet. waar was wat de heer Abbinge pretenteerde bereikt te hebben, dan had hij een wonder gewrocht. „Wilt u ons werkelijk doen gelooven," zei Winkler, terwijl hij zijn medegast met ongeloovige en ver baasde blikken van terzijde opnam, „dat u een manier ontdekt hebt om den beesten de menschelijke spraak bij te brengen?" „Inderdaad," zei Abbinge een beetje stijfjes wegens het duidelijk ongeloof, dat in de stem van Winkler geklonken had. maar toch zichtbaar gevleid met de algeheele belangstelling van de verzamelde gasten. „En- is die goede, oude Tobias de eerste leerling, waarbij u succes hebt gehad?" vroeg Winkler nu, want ofschoon hij het niet wilde weten, vond hij de heele geschiedenis toc-li wel merkwaardig en bet- kostte hem moeite, zijn nieuwsgierigheid niet al te zeer te toonen. „Juist-," zei Abbinge, en hij ging op zijn gemak zitten om met eenig welbehagen uit te kunnen weiden over zijn onderzoekingen. „Heeft liet u veel tijd gekost?" informeerde de ander. „Natuurlijk." zei de heer Abbinge trotseh. „Deze problemen hebben zeventien jaar van mijn leven geëischt. Alle mogelijke beesten heb ik zeventien jaar lang bestudeerd. En alleen in het laatste half jaar heb ik eindelijk eenig succes kunnen boeken. En dat is sedert ik mij in het- bijzonder tot katten bepaald heb. Deze wonderbaarlijke schepsels hebben zich in den loop der tijden uitstekend bij ons aan gepast zonder daarbij iets van bun in hoogen graad ontwikkelde dierlijke instincten in te boeten. Boven dien treft men dan nog onder katten weieens een exemplaar aan, dat bijzonder uitblinkt, zooals men dat trouwens ook bij menschen opmerkt. En toen ik bier een week geleden kwam en kennis met Tobias maakte, zag ik direct, da-t ik meteen kat te doen had. -"Tsf ;r- mijn Perzisch kleed niet," zei de kat zoo onverschilligdat men bij na verwachtte hem als een mensch zijn schouders te zien ophalen. Met illustraties van Frans F i t die buitengewoon begaafd was. Ik had met mijn vroegere experimenten al vrij veel succes mogen boeken, zoodat ik eenige ervaring op dit punt lieb, en zoo kostte het. mij weinig moeite, Tobias te leeren sproken. Ik moet echter toegeven, dat ik met hern voor het eerst mijn doel volledig bereikt heb." De heer Abbinge eindigde zijn uiteenzetting met een stem, waaruit hij te vergeefs een triomfantelijken klank trachtte te weren. Niemand uit den kring der gasten gaf eenig teeken van verbazing of ongeloof, ofschoon de lippen van den heer Klerks bewogen, alsof hij zachtjes voor zichzelf een oneerbiedig „onzin" uitte. „IT wilt dus zeggen," begon juffrouw Remmers aarzelend, na een kleine pauze, „dat het u gelukt is om Tobias kleine gemakkelijke zinnetjes van één lettergrepige woorden te laten zeggen, die hij zelf ook begrijpt? En verstaat hij alles wat u tegen hern zegt?" „Beste juffrouw Remmers," zei de geleerde gedul dig en heel langzaam, verstékn behoefde ik hem niet te leeren, dat kon hij al lang. Dat kunnen de meeste intelligente katten. En alleen kleinen kinderen, w ilden en achterlijken lieden leert men spreken met woordjes van één lettergreep. Toen ik eenmaal het probleem had opgelost, hoe ik een dier met groote verstandelijke vermogens kon leeren spreken, behoefde ik niet meer te sukkelen met éénlettergre pige woordjes. Tobias spreekt op het oogenblik even correct Hollandscli als wij allemaal." Dezen keer zei de heer Klerks heel duidelijk: „Onzin." De houding van Winkler mocht al iets be leefder zijn, maar zij drukte toch minstens evenveel ongeloovigheid uit. „Als wij de kat eens hier haalden, dan konden wij er zelf over oordeelen," meende de gastvrouw, mevrouw Bekkers, zonder echter veel enthousiasme in haar stem te leggen. Winkler ging op zoek naar het- veelbesproken onderwerp van de conversatie en het gezelschap wachtte gelaten op de dingen die komen zouden. De meesten onder hen ver wachtten een min of meer handige vertooning van een buikspreker en zij gaapten al hij voorbaat van ver veling. Maar binnen oen minuut was Winkler al terug in de kamer. Zijn gezicht zag bleek onder zijn verbrande huid en zijn oogen ston den wijd opengesperd van verbazing. Hij snakte een paar keer naar adem voor hij in staat was te spreken en toen stotterde hij op gewonden „Het.... liet..... het is waar! Geen woord gelogen 1 Het beest spreekt als een boek!" Zijn opwinding was zoo echt, dat de gasten op schrokken uit hun gemak kelijke, luie houding, en liem en Abbinge met plotse ling ontwaakte belangstel ling aankeken. Winkler liet zich in een stoel vallen, wischte zijn gezicht af met zijn zakdoek en vervolgde nog steeds huiten adem „Duister. Ikliep naar bo ven en vond hem in de vensterbank van mevrouw Bekkers' kamer slapen. Eu ik zei tegen hem: „Hé, To bias, zou je niet eens wak ker worden? Het is tijd voor de thee en als je met me meegaat naar beneden, dan krijg je een schoteltje melk van me." Het beest werd wakker van mijn stem, keek me aan en knipperde met zijn oogen, jullie weef- wel, zooals alle katten dat doen. Daarna stond hij op en rekte zich uit door een hoogen rug op te zetten. Daarna gaapte hij dat liet een aard had. Maar omdat hij lieelemaal geen aanstalten maakte om van die vensterbank af te springen, laat staan 0111 te spreken en mij antwoord te geven, zei ik„Toe, Tobias, maak eens voort, kom eens van die vensterbank af. Ze verlangen beneden allemaal zoo naar je en mijn thee wordt intussehen koud." Hij keek mij weer aan met zijn koude, groene oogen dit keer lieelemaal niet slaperig, maar vast en doordringend en lang en zei toen heel duidelijk, dat- zweer ik jullie „Ik kom, zoodra ik zin heb." Ik kan je vertellen, dat- ik bijna uit- mijn vel sprong van schrik. Ik durfde niet eens meer te zeggen, dat ik hem nogal brutaal vond ik holde meteen naar jullie terug." Het heele gezelschap keek nog steeds van Abbinge naar Winkler en dan weer van Winkler naar Abbinge. Abbinge keek zelf met een gezicht dat wilde zeggen: Maar wat willen jullie nu eigenlijk? Dat. heb ik jullie immers net allemaal uit zitten leggent Wat de expli catie van Abbinge echter niet had kunnen bereiken, namelijk, dat zijn toehoorders zich hadden laten overtuigen, dat gelukte Winkler door zijn wonderlijk verhaal. Er ontstond een geweldig kabaal. Allen spraken door elkaar, terwijl alleen de geleerde zweeg en sprakeloos genoot van het eerste succes van zijn zeventien jarigen arbeid. Te midden van al dit lawaai stapte Tobias rustig en voornaam de kamer binnen. Zonder zich aan iets of iemand te storen, liep hij recht op de theetafel af, zijn blik strak gericht op de melkkan. Er viel een plotselinge en vreemde stilte. Het leek wel, alsof iedereen zich afvroeg: „Wat heb ik eigen lijk het laatst gezegd? Toch niet ie.-s onvriendelijks over Tobias of over katten in het algemeen? En kan bij toen achter de deur geweest zijn? Of nog op de 4

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1941 | | pagina 4