0
II
5
trap1?" Alsof niet Tobias, een doodgewone huiskat,
maar de een of andere huisvriend, waarvan men net
plezierig had zitten kwaadspreken, was binnen
gekomen.
Ook begon men zich af te vragen hoe men een kat
inoest aanspreken, die plotseling begiftigd bleek
met het vermogen om te kunnen spreken als een
inensch. Was hij nu ook de gelijke van den menseh
geworden 1
„Tobias, wil je een beetje melk vroeg mevrouw
Bekkers met een stem, die eenigszins beefde.
„Natuurlijk," zei Tobias koeltjes, en keek even
om. Een huivering van onderdrukte opwinding door
liep het heele gezelschap. Mevrouw Bekkers schonk
wat melk op haar eigen schoteltje met een hand, die
nog meer beefdo dan haar stem, zoodat zij morste.
„Het spijt me,"zei ze. „Ik heb een beetje gemorst."
„Het is mijn Perzisch kleed niet," zei de kat zoo
onverschillig, dat men bijna verwachtte, hem als een
menseh zijn schouders te zien ophalen.
Er viel een tweede stilte en daarna vroeg juffrouw
Remmers met haar liefste conversatiestem of het
moeilijk was geweest de menschelijke taal te loeren.
Tobias keek haar een oogenblik scheef over zijn snor
aan, draaide haar daarna den rug toe en begon weer
aan zijn melk. Het was duidelijk dat hij de vraag te
dom vond om te beantwoorden.
„En wat denkt u van de menschelijke intelligen
tie?" vroeg juffrouw Peters nieuwsgierig.
Ditmaal draaide Tobias zich om voor hij op zijn
beurt vroeg: „Wie zijn intelligentie?"
„De mijne bij voorbeeld," zei juffrouw Peters
giebelend.
„U brengt mij in verlegenheid," zei Tobias met
een stem, die niet de minste verlegenheid verried.
„Toen u hier uitgenoodigd zou worden, zei mevrouw
tegen mijnheer: Laten we dié vragen, die is net dom
genoeg 0111 jouw oude zeilboot te koopen."
De protesten van mevrouw Bekkers zouden
geloofwaardiger geklonken hebben als zij niet nau
welijks een uur geleden geprobeerd had, juffrouw
Peters er van te overtuigen, dat niets zoo gezond is
voor een menseh als zeilen.
Om verdere moeilijkheden te vermijden, zei ma joor
Barends plompverloren
„En, Tobias, hoe vind je dat zwarte katje van den
melkboer, die aan den overkant woont?"
Op het oogenblik, dat het gezegd werd voelde
iedereen, zelfs de majoor, dat hij een enormen flater
had hegaan.
„Over zulke dingen spreekt men niet in het
publiek," zei Tobias ijskoud. „Vraag ik u, hoe u het
nichtje van notaris Bruinsma vindt? En toch zag ik
u daar gisteravond mee loopen,"
„Kijk eens of je eten al klaar is," stelde de gast
vrouw haastig voor, ofschoon het pas vier uur was.
„Dank u," zei Tobias. „Liever niet zoo direct na
mijn melk. Ik wil nog niet dood."
„Katten hebben anders negen levens," veronder
stelde Winkler hartelijk.
„Het is mogelijk." zei Tobias, „maar slechts één
lever. En daar ben ik dus maar liever een beetje zuinig
op."
„Maar, Annie," zei mevrouw van der Kolk ver
wijtend tegen de gastvrouw, „was het heusch je bedoe
ling die kat naar de keuken te sturen om daar met
de meisj.,;' over ons kwaad te spreken?"
De gastvrouw schrok. Daar had ze nog heelemaal
y
Een hu ivering van mui. -rdrulcte opwinding doorliep hel heele gezelschap.
niet aan .gedacht. Een soort paniekstemming maakte
zich van 't, gelieele gezelschap moester. Allen dachten
plotseling aan het lange balkon, dat langs de logeer
kamers liep en dat de geliefkoosde wandelplaats van
Tobias was, vanwaar hij op duiven en musschen
loerde en waarop nog meer? Als hij nu op
ditzelfde oogenblik eens precies ging vertellen, wat
hij in de afgeloopen dagen van
dat balkon af nog meer gezien
had dan duiven en mus
schen
Ieder lid van het
gezelschap bewoog
zich onrustig op
zijn stoel. Mevrouw
van der Kolk. die
halve dagen zoek
bracht aan haar
toilettafel het
resultaat mocht
dan ook oogver
blindend lieeten
gevoelde zich
al even slecht op
haar gemak als de
majoor. Juffrouw
Sanders, die in
alle eenzaamheid
haar vrijen tijd
wel eens benutte
om een hoogver
heven gedicht te
maken en dat zachtjes voor te
dragen, was zichtbaar uit het
veld geslagen. Iedereen doet,
als hij alleen is, wel eens din
gen, die hij in gezelschap niet
zou doen, maar daarom be
hoefde die vervelende kat het
dan nog niet overal uit te bazuinen! Klerks had
de tegenwoordigheid van geest een kalm gezicht te
blijven zetten, maar hij overwoog, waar hij, en dan
nog liefst vóór het eten een pond rattenkruit zou
kunnen krijgen.
Zelfs in zoo'n delicate situatie als die van het
huidige oogenblik kon Agnes Remmers zich niet langer
stil houden. Ze sloeg plotseling beide handen voor
„haar gezicht en begon hardop te huilen. Door snikken
onderbroken, zuchtte ze op dramatischen toon:
„Oowaaromben ikhier ge
komen?"
Iedereen zweeg en keek de vraagster peinzend aan.
Het eenige antwoord, dat na een paar oogenblikken
volgde, was van Tobias.
„Bent u dat nu al vergeten?" vroeg Hij met
hooghartige verbazing. „Om eens echt lekker te
kunnen eten. Dat hoorde ik u ten minste gisteren
tegen mevrouw van der Kolk zeggen. IJ vond de
familie Bekkers echt saai en vervelend, zei u, maar
ze waren net snugger genoeg om er een goede
keukenmeid op na te houden. Zonder die keukenmeid
zou hier ook nooit een menseh voor den tweeden
keer komen, meende u."
„O!" zei juffrouw Remmers ontzet, en ze vergat
van ontsteltenis, dat ze een tragische houding inoest
aannemen, „o, wat ben jij een vuile leugenaar. Daar
is geen woord van waar! Vraag het zelf maar aan
mevrouw van der Kolk. Ik zei alleen maar.
„Mevrouw van der Kolk hoef ik niets te vragen,"
ging Tobias verder. „Ik was er zelf bij, dat zij het
heele verhaal over de keukenmeid aan mijnheer
Klerks vertelde. Die vrouw denkt aan niets anders
dan eten, zei ze. Zou ze thuis soms honger lijden?
Ik geloof, dat ze voor een goed rnaal tot alles in staat
zou zijn. En mijnheer Klerks zei.
Klerks en mevrouw van der Kolk keken elkaar
verre van onbevangen aan en Klerks probeerde zich
het gesprek te herinneren. Hij had inderdaad met
haar staan praten. En ze
hadden het over keuken
meiden gehad, maar wat had
hij zelf gezegd?
Klerks werd ech
ter plotseling uit de
pijnlijke situatie ge
red. Op dit zelfde
oogenblik ver
scheen de groote
gele kater uit de
dorpsherberg op
den hoek van de
schutting. Zooveel
belang stelde To
bias niet in de
slechtheid der men-
schen of zijn eer als
kater de onbe
perkte heerschappij
over dezen tuin
ging hem hooger.
Hij stoof tussclien
de beenen van de
ontdane gasten
door en vloog als een pijl uit
den boog door het open raam
den tuin in.
en vloog als een pijl uit den boog
door het open raam den tuin in.
Na de verdwijning van zijn
brillanten leerling werd de arme Abbinge van alle
kanten overstelpt met verwijten. Hij droeg de volle
verantwoording van de onhoudbare en onduldbare
situatie, en hij moest voorkomen, dat er nog ergere
dingen gingen gebeuren. Was het mogelijk, dat
Tobias de gave der spraak ook aan andere katten
meedeelde?
Bijvoorbeeld aan den kater Dries uit de dorps
kroeg? Dan bleef geen menseh hier nog een minuut
langer logeeren.
„Het is inderdaad mogelijk," gaf de geleerde
aarzelend en met een pijnlijke uitdrukking op zijn
gezicht toe. Na de reeks jammerklachten, die op
deze mededeeling volgden, lijdzaam over zich heen te
hebben laten gaan, troostte hij de aanwezigen met
de opmerking, dat, gezien de onvriendschappelijke
verhouding van Tobias en Dries, eenig taalonder
richt bij deze korte, vijandige ontmoetingen hem
onmogelijk leek. „Wat het kleine zwarte poesje van
den melkboer betreft, ben ik niet zoo zeker," voegde
hij er zuchtend maar eerlijkheidshalve aan toe.
Daarbij wierp hij een toevalligen, maar ontactvollen
blik op den majoor.
„Het spijt me voor jou, Annie," zei mevrouw
van der Kolk met een harde stem, die schril klonk
van de zenuwen, „Tobias mag dan een mooie poes
zijn, maar hoe vlugger je hem en die kleine zwarte
van kant maakt, hoe beter." Daarbij keek ze den
kring eens rondop ieders gezicht kon ze onvoor
waardelijke instemming- lezen
Vervolg op blz. 9