0 II 5 trap1?" Alsof niet Tobias, een doodgewone huiskat, maar de een of andere huisvriend, waarvan men net plezierig had zitten kwaadspreken, was binnen gekomen. Ook begon men zich af te vragen hoe men een kat inoest aanspreken, die plotseling begiftigd bleek met het vermogen om te kunnen spreken als een inensch. Was hij nu ook de gelijke van den menseh geworden 1 „Tobias, wil je een beetje melk vroeg mevrouw Bekkers met een stem, die eenigszins beefde. „Natuurlijk," zei Tobias koeltjes, en keek even om. Een huivering van onderdrukte opwinding door liep het heele gezelschap. Mevrouw Bekkers schonk wat melk op haar eigen schoteltje met een hand, die nog meer beefdo dan haar stem, zoodat zij morste. „Het spijt me,"zei ze. „Ik heb een beetje gemorst." „Het is mijn Perzisch kleed niet," zei de kat zoo onverschillig, dat men bijna verwachtte, hem als een menseh zijn schouders te zien ophalen. Er viel een tweede stilte en daarna vroeg juffrouw Remmers met haar liefste conversatiestem of het moeilijk was geweest de menschelijke taal te loeren. Tobias keek haar een oogenblik scheef over zijn snor aan, draaide haar daarna den rug toe en begon weer aan zijn melk. Het was duidelijk dat hij de vraag te dom vond om te beantwoorden. „En wat denkt u van de menschelijke intelligen tie?" vroeg juffrouw Peters nieuwsgierig. Ditmaal draaide Tobias zich om voor hij op zijn beurt vroeg: „Wie zijn intelligentie?" „De mijne bij voorbeeld," zei juffrouw Peters giebelend. „U brengt mij in verlegenheid," zei Tobias met een stem, die niet de minste verlegenheid verried. „Toen u hier uitgenoodigd zou worden, zei mevrouw tegen mijnheer: Laten we dié vragen, die is net dom genoeg 0111 jouw oude zeilboot te koopen." De protesten van mevrouw Bekkers zouden geloofwaardiger geklonken hebben als zij niet nau welijks een uur geleden geprobeerd had, juffrouw Peters er van te overtuigen, dat niets zoo gezond is voor een menseh als zeilen. Om verdere moeilijkheden te vermijden, zei ma joor Barends plompverloren „En, Tobias, hoe vind je dat zwarte katje van den melkboer, die aan den overkant woont?" Op het oogenblik, dat het gezegd werd voelde iedereen, zelfs de majoor, dat hij een enormen flater had hegaan. „Over zulke dingen spreekt men niet in het publiek," zei Tobias ijskoud. „Vraag ik u, hoe u het nichtje van notaris Bruinsma vindt? En toch zag ik u daar gisteravond mee loopen," „Kijk eens of je eten al klaar is," stelde de gast vrouw haastig voor, ofschoon het pas vier uur was. „Dank u," zei Tobias. „Liever niet zoo direct na mijn melk. Ik wil nog niet dood." „Katten hebben anders negen levens," veronder stelde Winkler hartelijk. „Het is mogelijk." zei Tobias, „maar slechts één lever. En daar ben ik dus maar liever een beetje zuinig op." „Maar, Annie," zei mevrouw van der Kolk ver wijtend tegen de gastvrouw, „was het heusch je bedoe ling die kat naar de keuken te sturen om daar met de meisj.,;' over ons kwaad te spreken?" De gastvrouw schrok. Daar had ze nog heelemaal y Een hu ivering van mui. -rdrulcte opwinding doorliep hel heele gezelschap. niet aan .gedacht. Een soort paniekstemming maakte zich van 't, gelieele gezelschap moester. Allen dachten plotseling aan het lange balkon, dat langs de logeer kamers liep en dat de geliefkoosde wandelplaats van Tobias was, vanwaar hij op duiven en musschen loerde en waarop nog meer? Als hij nu op ditzelfde oogenblik eens precies ging vertellen, wat hij in de afgeloopen dagen van dat balkon af nog meer gezien had dan duiven en mus schen Ieder lid van het gezelschap bewoog zich onrustig op zijn stoel. Mevrouw van der Kolk. die halve dagen zoek bracht aan haar toilettafel het resultaat mocht dan ook oogver blindend lieeten gevoelde zich al even slecht op haar gemak als de majoor. Juffrouw Sanders, die in alle eenzaamheid haar vrijen tijd wel eens benutte om een hoogver heven gedicht te maken en dat zachtjes voor te dragen, was zichtbaar uit het veld geslagen. Iedereen doet, als hij alleen is, wel eens din gen, die hij in gezelschap niet zou doen, maar daarom be hoefde die vervelende kat het dan nog niet overal uit te bazuinen! Klerks had de tegenwoordigheid van geest een kalm gezicht te blijven zetten, maar hij overwoog, waar hij, en dan nog liefst vóór het eten een pond rattenkruit zou kunnen krijgen. Zelfs in zoo'n delicate situatie als die van het huidige oogenblik kon Agnes Remmers zich niet langer stil houden. Ze sloeg plotseling beide handen voor „haar gezicht en begon hardop te huilen. Door snikken onderbroken, zuchtte ze op dramatischen toon: „Oowaaromben ikhier ge komen?" Iedereen zweeg en keek de vraagster peinzend aan. Het eenige antwoord, dat na een paar oogenblikken volgde, was van Tobias. „Bent u dat nu al vergeten?" vroeg Hij met hooghartige verbazing. „Om eens echt lekker te kunnen eten. Dat hoorde ik u ten minste gisteren tegen mevrouw van der Kolk zeggen. IJ vond de familie Bekkers echt saai en vervelend, zei u, maar ze waren net snugger genoeg om er een goede keukenmeid op na te houden. Zonder die keukenmeid zou hier ook nooit een menseh voor den tweeden keer komen, meende u." „O!" zei juffrouw Remmers ontzet, en ze vergat van ontsteltenis, dat ze een tragische houding inoest aannemen, „o, wat ben jij een vuile leugenaar. Daar is geen woord van waar! Vraag het zelf maar aan mevrouw van der Kolk. Ik zei alleen maar. „Mevrouw van der Kolk hoef ik niets te vragen," ging Tobias verder. „Ik was er zelf bij, dat zij het heele verhaal over de keukenmeid aan mijnheer Klerks vertelde. Die vrouw denkt aan niets anders dan eten, zei ze. Zou ze thuis soms honger lijden? Ik geloof, dat ze voor een goed rnaal tot alles in staat zou zijn. En mijnheer Klerks zei. Klerks en mevrouw van der Kolk keken elkaar verre van onbevangen aan en Klerks probeerde zich het gesprek te herinneren. Hij had inderdaad met haar staan praten. En ze hadden het over keuken meiden gehad, maar wat had hij zelf gezegd? Klerks werd ech ter plotseling uit de pijnlijke situatie ge red. Op dit zelfde oogenblik ver scheen de groote gele kater uit de dorpsherberg op den hoek van de schutting. Zooveel belang stelde To bias niet in de slechtheid der men- schen of zijn eer als kater de onbe perkte heerschappij over dezen tuin ging hem hooger. Hij stoof tussclien de beenen van de ontdane gasten door en vloog als een pijl uit den boog door het open raam den tuin in. en vloog als een pijl uit den boog door het open raam den tuin in. Na de verdwijning van zijn brillanten leerling werd de arme Abbinge van alle kanten overstelpt met verwijten. Hij droeg de volle verantwoording van de onhoudbare en onduldbare situatie, en hij moest voorkomen, dat er nog ergere dingen gingen gebeuren. Was het mogelijk, dat Tobias de gave der spraak ook aan andere katten meedeelde? Bijvoorbeeld aan den kater Dries uit de dorps kroeg? Dan bleef geen menseh hier nog een minuut langer logeeren. „Het is inderdaad mogelijk," gaf de geleerde aarzelend en met een pijnlijke uitdrukking op zijn gezicht toe. Na de reeks jammerklachten, die op deze mededeeling volgden, lijdzaam over zich heen te hebben laten gaan, troostte hij de aanwezigen met de opmerking, dat, gezien de onvriendschappelijke verhouding van Tobias en Dries, eenig taalonder richt bij deze korte, vijandige ontmoetingen hem onmogelijk leek. „Wat het kleine zwarte poesje van den melkboer betreft, ben ik niet zoo zeker," voegde hij er zuchtend maar eerlijkheidshalve aan toe. Daarbij wierp hij een toevalligen, maar ontactvollen blik op den majoor. „Het spijt me voor jou, Annie," zei mevrouw van der Kolk met een harde stem, die schril klonk van de zenuwen, „Tobias mag dan een mooie poes zijn, maar hoe vlugger je hem en die kleine zwarte van kant maakt, hoe beter." Daarbij keek ze den kring eens rondop ieders gezicht kon ze onvoor waardelijke instemming- lezen Vervolg op blz. 9

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1941 | | pagina 5