W; inleggen vm eisten. J Opdat lief u wél ga Voet-Poeder 26 1 0\i^K Vervolg van blz. 11 en wat van belang is: zonder eenig bezwaar kunnen eieren eruit genomen of bijgelegd worden. in Garantol is een be wijs van het verstan dig beleid der goede huisvrouw. Zij ge bruikt Garantol elk jaar opnieuw en met plezier het is goed koop, zuinig en prac- tisch Verkoop-adressen worden gaarne verstrekt door B. Meindersma, Den Haag, Westerbaenstraat 150/58 Verzorgt Uw voeten dagelijks met Vasenol Voetpoeder: Het is een afdoende bescher ming tegen doorloopen, houdt de huid droog, maakt haar soepel I I 1 1 6n 'trac^'9' hier, en ginder, en zelfs in een onbe kende streek. Hij had er met Ynsk lang en veel over gepraat. Hij verlangde naar dat eigene, iets, dat geheel van hem en haar zou zijn, zonder de in menging van een tirannieken broer en zelfs zonder de aanwezigheid van een nloeder, die zooveel beteekende in zijn bestaan. Hij trachtte zich er reken schap van te geven, wat hem en haar verbond. Hij had een soort diep en oud ontzag voor haar, uit zijn kinderdagen, toen zij nog mateloos heerschte over dit bedrijf, naast zijn nu gestorven vader. Ja, het was meer ontzag, een soort jongensvrees dan liefde, zoo redeneerde het vaag in hem, die maakte, dat hij haar naar de oogen keek en dat al, wat zij zei want doen kon ze niet veel meer zoo gewichtig deed klinken, zoo be slissend. En toch was Ynsk er, en zijn groote plannen, om moeder en Wierd te verlaten, en met deze jonge boerin het huis en het bedrijf te zoeken, waar hij pas zichzelf zou worden: hier was hij steeds iemand anders; iemand, die Reinder heette, en die werd geroepen voor dit en dat, en die zich liet gezeggen door een lummeligen doordrijver als Wierd; iemand, die ontdekte, dat er méér was dan dit werktuiglijk voort leven onder liet gezag van een oude vrouw en de nukken van een broer. Ja, zoover was het met hem geko men; hij erkende het. Het leek bijna een soort opstand, een inbreuk op een van God gewilde orde, toen hij die twee daarbinnen had aangekondigd, dat hij van plan was, met Ynsk te trouwen. Geen dag hadden ze hem er door met rust gelaten. lederen avond begonnen ze er over of hij wel wist, wat hij daarmee voor wandaad beging: hij, de jongste! O, hij doorzag het allemaal: het was Wierd's onverholen zelfzucht, waarmee hij de oude vrouw inblies, zich tegen zulke plannen te keeren. Wierd zelf had plannen, al heel lang; Wierd zelf wilde van de oude hofstee weg. trouwen met een gezeten boeren dochter, los zijn van alles", wat hem met, geld en kinderplicht bond aan moeder en broer. En hij, Reinder, mocht daar voor opdraaiener moest immers iemand bij de oude boerin blijven, hoe kon zij alleen, met een meid of een knecht, het leven ten einde leven? Reinder lachte in het donker- met een verbit terd gezicht: Wierd dacht er niet aan, de oude vrouw met zich mee te nemen hij wilde van haar af zijn, dat was alles; hij schoof alle verantwoording en plicht op de schouders van den jongste; hij praatte onvermoeibaar over de rechten van den oudsten zoon en vergat steeds, dat zij daarbinnen ook zijn moeder was; dat Reinder óók rechten had. De vleermuizen kringden onheilspel lend over den knoestwilg; 't, leek bijna, of zij met hun weeke wieken in. de stronkige takken zouden worden ge vangen. Reinder zuchtte zwaar; de nachtkou lag op zijn borst. Hij zag alles onverbiddelijk helder; de vijandschap jegens Wierd leefde in hem als een woekering, die niet was uit te snijden. Maar wat zou hij moeten doen, welke beslissing nemen? Zijn moeder, zijn broer wilden hem liün beslissing op dringen: „afgedaan". Afgedaan was snel gezegd: maar Ynsk! Reinder sloot de oogen. Het onmoge lijke mag men van menschen niet vergen Hij slofte zwaar naar binnen, schopte zijn klompen rebelseh in de gang uit, sloot de deuren. In de kamer met de twee bedsteden kleedde hij zich lang zaam uit. Was er geen middelweg? Hij stond nóg stil in het donker met de trui in z'n hand, en piekerde met pijn boven zijn oogen, toen Wierd uit de bedstee snauwde, binnensmonds: „Nou komt er nog wat van? 't Is vroeg dag morgen" en hij wierp ook de rest van zijn kleeren af, een hartgrondige verwensehing in opkomst smorend. Het ochtendwerk als altijd, en daarna de verkleedspullen aan, en naar de kerk. Die dag is het de beurt van Reinder de oude boerin kan den gang naar het dorp niet meer doen, en één van de zoons moet bij haar blijven. Reinder staat voor den spiegel in zijn blauw pak en knoopt zijn das onder 'n stuggen wit ten boord. Hij kijkt zichzelf verwonderd in de oogennee, hij is geen haar verder met de pijnlijke vragen, die in hem woelen en werken. Hij werpt nog een blik in de kamer, die vredig, zondoor- tinteld en vol Zondagsglanzen is: altijd is de Zondag een andere dag dan andere. Wierd staat met den rug naar hem toe bij het venster, den blauwen kiel over zijn beste vest en broek, de huisdracht van den boer op dezen dag des Ileeren. Reinder mort een groet en vertrekt. Over het vroegzomersehe land sche ren de melkbeesten overal langs Reinder's weg. Hij bekijkt het vee, werktuiglijk, met leege oogenhet andere houdt hem bezig. Hij denkt er ook aan, als zich een of twee buurtge- nooten bij hem voegen; hij denkt er aan tijdens het langzaam gesprek, dat eindelijk slechts door de overigen ge voerd wordt. Hij denkt er aan, als hij in de bruine kerkbank zit, tusschen de bekende gezichten en gedaanten, als het voorspel begint, vlak boven hem, orgelend in de witgroene stilte van de morgenkerkhij denkt er aan, als de do minee met de ouderlingen binnenkomt, de herder naar den kansel klimt, de boersche, donkere diakenen in hun banken ter weerszijden van den stoel schuiven. Deuteronomium 5, vers 16. De zware, gedragen woorden van het bijbelboek rollen door de kerk. De dominee preekt in den besten trant, met een nadruk, waarbij het lijkt of hij Reinder dezen morgen bijzonder door dringend en manend opneemt. De jonge boer verschuift in de bank; wat wil die man in den kansel van hem? Heeft hij iets geweten van den twee strijd en het donker groeiendgeschil, dat er in de boerderij van moeder ge rezen is Preekt hij daarom met zooveel norsche en stille bedoeling over het gebod, dat hij daareven heeft opge lezen: „Eer uwen vaderen uwe moeder, gelijk de Heere uw God u geboden heeft, opdat uwe dagen verlengd worden en opdat het u wél ga in het land, dat de neere uw God u geven zal...."?" Reinder wil de oogen van den dominee ontwijken; maar zij zijn niet te ontwij ken, zoo min als hij zijn ooren kan slui ten voor het geluid van de woorden. Wonderlijke toestand: terwijl Reinder naar den kansel kijkt, is liet, alsof hij in den blik van het gespannen, profetisch mannengezicht dien van zijn moeder terugvindt: hel, sterk en met verholen heerschzucht. Het bijbelwoord heeft een afzonder lijke beteekenis, het zweeft boven het

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1941 | | pagina 26