Groep groote hoefijzerneuzen in winterslaap in den Hint-Pietersberg. Men herkent één geringd exemplaar.
„onderarm" een kleinen aluminium ring, welke het
opschrift draagt: „Zoölogisch Museum Utrecht,
Holland", en een nummer. Het is de bedoeling dat
iedereen, die later zoo'n dier in handen krijgt,
rechtstreeks of door bemiddeling van plaatselijke
personen naar Utrecht melding maakt van het
nummer, de vindplaats en den datum, waarbij de
ring dus niet wordt verwijderd en het dier, als het
in leven is, weer in vrijheid gesteld wordt. Van doode
dieren kan men natuurlijk den geheelen ring
opzenden.
Van iedere geringde vleermuis wordt een kaart
bijgehouden, waarop alle wetenswaardigheden van
het dier worden geboekt. Zoo heeft iedere geringde
vleermuis dus ook haar eigen stamkaart!
Nu zal men wellicht denken, dat er maar zelden
van de vondst van een geringde vleermuis melding
gemaakt zal worden. Bij het geregelde grotonderzoek
in Zuid-Limburg krijgen we echter telkenjare een
groot aantal geringde vleermuizen in handen en dit
levert dan ook vele zoogenaamde terugmeldingen op.
Het is in do eerste jjlaats gebleken, dat dieren,
welke in een bepaalde grot zijn geringd, daarin in
volgende winters steeds terugkeeren. De vleer
muizen zijn dus getrouw aan de eenmaal door hen
gekozen winterslaapplaats. De dieren blijken ook
niet den heelen winter rustig op dezelfde plaats te
blijven hangen; bepaalde soorten worden tegen het
voorjaar herhaaldelijk wakker, verplaatsen zich dan
om in groepen te gaan samenhangen en daarna hun
winterslaap weer voort te zetten.
Gedurende den winterslaap staan bijna alle levens
verrichtingen van het dier stil. De lichaamstempera
tuur daalt tot ongeveer die van de omgeving, waar
door dus praetisch ieder warmteverlies is uitgesloten.
De hartslag, welke normaal, evenals bij den mensch,
zeventig in de-minuut is, daalt tot het uiterst lang
zame tempo van soms een in de 10 minuten! Het is
duidelijk, dat er voor de instandhouding van zulk
leven, dat men eerder schijndood zou kunnen noe
men, nagenoeg geen energie noodig is en het daar
door dus mogelijk is dat zoo'n dier op zijn voedsel
voorraad teert.
Zoodra een vleermuis in den winterslaap wordt
gestoord, spreidt het dier de vleugels langzaam uit,
terwijl het begint te piepen en zich door bijten tracht
te verweren. Van wegvliegen is echter geen sprake
en tot werkelijk bijten is het dier nog niet in staat.
Het is merkwaardig om zoo'n volkomen hulpeloos
dier waar te nemen, waarvan toch de handelingen
op veiligheid en levensbehoud zijn gericht. Houdt
men het in do normale slaaphouding, met den kop
naar beneden vast, dan voeren de
achterpooten een voortdurend tasten
de beweging uit om een steunpunt
te vinden. Wordt het dier onver
wacht van zijn hooggelegen slaap
plaats gestooten en valt het omlaag,
dan heeft het uitspreiden van de
vleugels ten gevolge, dat het lang
zaam omlaagdwarrelt en zacht op
den grond terecht komt, zoodat het
door den val niet wordt gekwetst.
De inrichting der pootspieren is
zoodanig, dat het dier zonder bepaalde
spierinspanning blijft hangen; gaat
het dier tijdens den winterslaap dood,
dan blijft het dientengevolge ook
onveranderd in denzelfden stand
hangen.
Na het storen in den winterslaap
duurt het niet lang of de hartslag
en de bloedsomloop worden weer
normaal en het bijten vormt dan een
krachtig afweermiddel, waarvoor we
bij de grootero soorten ontzag
hebben. Na een minuut of tien is het
In den winterslaap
leven volledig teruggekeerd en vliegt het
dier weg. Daarbij vliegt het ook gemak
kelijk van den grond op. Ondanks de hin
dernis, welke men zou meenon, dat de
vlieghuid, welke tussclien de ledematen, de
teenen en den staart is gespannen, voor een
voortbeweging door kruipen zou vormen,
zijn de dieren daarbij ook uitermate vlug.
•Over het leven der vleermuizen in den
zomer weten we nog maar heel weinig; ze
zijn dan niet in de grotten te vinden en
vertoonen zich alleen maar in de schemer
uren. Alleen op de plaatsen, waar in Juni
de jongen worden geboren, de zoogenaam
de „kraamkamers", kunnen we ze nog
waarnemen. Na het ont
waken uit den winterslaap
blijven de vrouwelijke die
ren te zamen, soms in zeer
groot aantal van honder
den stuks; zij blijven er ook
nadat de jongen geboren
zijn bijeen en "verspreiden
zich eerst later in den zomer,
wanneer de jongen zelf
standig kunnen vliegen.
Voordat deze zoover ont
wikkeld zijn, houden ze zich
tegen het moederdier ge
klemd en vliegen dus met
dit mede; dit is mogelijk
omdat ieder dier als regel
maar één jong krijgt.
Deze kraamkamers zijn
ook pas, de laatste jaren
van enkele soorten bekend
en onderzocht; al naar de
soort kent men er in holle
boomen en in grotten. Ook
in de kraamkamers worden
de dieren geringd en daarbij
zijn ook interessante trans-
portproeven genomen. De
dieren werden in den Haar
lemmerhout in de scheme
ring gevangen, den volgen
den dag per vliegtuig naar
verschillende afgelegen
plaatsen, b.v. Vlissingen en
Eindhoven, vervoerd en
daar in de schemering los
gelaten. Men vond reeds
Een meervl eermuis in winterslaap.
U ziet het, deze jongedame is heusch niet
bang voor zoo'n griezeligelieermuis. Zij
controleert het ringnummer.
binnen vierentwintig uur één der dieren van
deze zendingen in denzelfden hollen boom in
den Haarlemmerhout terug, terwijl geleidelijk
30 a 40 der dieren ook in omliggende boo
men werd aangetroffenDe grootste afstand,
waarover op deze wijze dieren terugkeerden,
is geweest van Maastricht naar Haarlem.
Het zomeronderzoek kan nog worden
bevorderd wanneer men overal over het
voorkomen van vleermuizen in schuren of
op zolders, in kerken en torens, kennis geeft
aan het Zoölogisch Museum te Utrecht. Bij
het aantreffen van vleermuizen spare men
dus vooral de dieren en maakt er eventueel
andere personen ter plaatse, die voor verdere
berichtgeving kunnen zorgdragen, op op
merkzaam.
Heer (L.) Ir. D. C. VAN SCHAIK
Jonge vale vleermuizen in kooi, vóór het
onderzoek. Foto's: Reportage Service-Ir. I). C.
v. Schaïk (7). Het Zuiden (2), Reportage Service-
F. Lahnyo (li