oVt'
$oVJ
I
J ZWARTKOP SHAM PO DO?-BLO ND
23
gebeurde iets in deze duisternis, iets, dat
geen licbt kon verdragen, dat slechts op
duisternis had gewacht om te gebeuren.
Ik aarzelde een oogenblik; maar toen
bulderde boven mij majoor Karrepoort:
„Hierheen! Hierheen! Er is iets
gebeurd!" en ik rende vorder.
Daar boven was het niets lichter dan
beneden. Je liooTde er iets minder schel
de stein van de douairière, die beweerde,
dat zij vermoord werd, en iets scheller
do vijf jeugdige Passers, die hun moe
toeriepen, dat het eng was.
„Wat is er?" schreeuwde ik, toen ik op
de gang stond.
„Hierheen!" donderde de majoor.
„Een gil! Iemand! Hier ligt een leven
loos persoon! Licht! Vuur!"
Na het commando „vuur" had mijn
heer Tellemans zijn lucifers gevonden, en
er flikkerde een zwak lichtje op. Een
onrustig schijnsel danste even over een
paar bekende gezichten de majoor,
mijnheer Passer, mijnheer Teilemans
dan Helena.
Helena Karrepoort was do levenlooze
persoon, die met wïjd-open oogen aan do
voeten van haar vader lag, en hot zelfs
in dit licht nog noodig vond te blozen
toen ze mij zag.
„Oooo!" riep mijnheer Teilemans, en
meor kon hij niet roepen omdat zijn
gebit in de war raakte.
„Helena! Sta op!" beval de majoor
barsch. „Wat is er?"
„Iemand. een. individu.
lispelde Helena zacht, in de opnieuw
ingetreden duisternis, „gaf mij. een
duw. iemand die met. een kof
fer liepik zeiwie is daaren
toen kreeg ik een duwen lagop
den grond.... en hij lachte duivels..
„Wie?" brulde de majoor. „Wie?
Licht! Kaarsen! Vuur!"
Niemand wist wie. Er gebeurde hier
iets, dat was zeker. En Vera. waar
was Vera gebleven? Ik aarzelde, maar
niet lang want naast mij gaf mijnheer
Passer plotseling een schreeuw.
„Kijklichtin die kamer
En inderdaad schemerde er een
stroepje licht onder een van de deuren
door. Wij sprongen tegelijk naar voren,
wij rukten die deur met drie man tegelijk
open en stonden dan een onderdeel van
een seconde in het verblindende licht
van een zaklantaarn te kijken. Maar
wat wij in dit licht zagen, deed het bloed
in onze aderen stollen. Er stond 'n lange,
magere gedaante voor ons, in een witten
mantel en een spookachtig wit
masker grijnsde ons met holle oogen aan.
Het had niets mensclielijks meer wit,
met doffe schaduwvlekken, een weg
gevreten mondholté, inktzwarte neus
gaten, diepgegroefde trekken. zoo
stond het ons star en als gestorven aan
te staren..
Tot het eindelijk zei, met juffrouw
Daalder's stem „Gunst, wat is er aan de
hand? Ik vind het lieelemhal niet be
leefd om zoo bij een dame binnen te
komen, als zij haar toilet maakt. En
van den schrik is mijn schoonheidskloi
weer gebarsten, en.
„Verroest," wenschte de majoor.
En ik van mijn kant, eveneens van den
schrik hersteld, deed het mijne; ik
greep juffrouw Daalder's zaklantaarn,
en sprong daarmee, achtervolgd door
haar verontwaardigde kreten, de gang
weer op. Ik was nog net op tijd om weer
een zwarte gestalte langs te zien
schieten, iemand die haastig om den
hoek van de trap verdweenmet
een koffer.
„Ho!" riep ik. Ik stormde nog twee
passen vooruit, ik kon nog juist een
lichtstraal op de voor mij uit vluchtende
gedaante werpen, toen de zaklantaarn
van achteren uit mijn hand werd
geslagen. Toen ik mij omwendde, was
mijn aanrander al lang in de duisternis
verdwenen.
Ik ging naar beneden. Er was veel te
vinden in deze donkerte, er gebeurde
van alles, maar van Vera was er geen
spoor. Er moest weer licht komen, dacht
ik, en van eenzelfde verlangen getuigden
ook de verward-rumoerende stemmen
in de hal, beneden, en achter mij, en
heelemaal boven, waar de Passers ver
bleven. Ik zocht op den tast mijn weg
langs de trappen, en het stond mij dui
delijk voor den geest, dat ik niets anders
kon doen dan de stoppen weer indraaien
verder naar Vera zoeken had geen zin.
Na een schier eindeloozen zwerftocht,
na tien struikelingen en twintig bot
singen, bereikte ik, lialfdoof van het
geschreeuw, het schakelbord. En even
later baadde Vreugdenlust onverwacht
in een zee van licht
Iedereen zweeg. Het leek wel, of
iedereen plotseling eenigszins beschaamd
was over het veroorzaakte lawaai en het
volslagen gemis aan beschaving en
beheersching, dat in de duisternis aan
het licht getreden was. De Kippels
zwegen, na overeengekomen te zijn, dat
zij een nieuw partijtje op zouden zetten.
De majoor zweog, misschien omdat hij
zijn heele arsenaal van krachttermen
verbruikt had. Zelfs de douairière zweeg,
want zij kon zich er nu van overtuigen,
dat zij in het geheel niet vermoord was.
En in die algemeene stilte kwam
Bertus binnen, met mijn pakje sigaret
ten in de Hand. Hij keek verbaasd om
zich heen, alvorens ons „goei'navond
saam" te wenschen.
„Bertus!" hijgde mevrouw Prak.
„Waar heb jij gezeten?"
„Ikke?" vroeg Bertus. „Ik heb eerst
voor meneer een pakkie strootjes ge
haald en toen heb ik meneer Zwaai en
Sprong effe met ze koffers geholpe,
want dat ware er nog al wat. As'k ze
zelf van bove had moete brenge ware
het wel drie loope geweest.
„Zwaey tot Sprongh. koffers
hakkelde mevrouw Prak.
„Die most ineens weg, zei die," knikte
Bertus. „Ze kwame zoojuist de deur uit
holle met ze tweeë.
Er hing even een stilte. Toen begon
mijnheer Passer te grinniken. De vol
gende, die hot begreep, was mijnheer
Tellemans, en hij hinnikte. Jetje gichcl-
de. Mevrouw Kippel gierde. De majoor
brulde. En daarna heerschten er, voor
het eerst sinds ik hier mijn intrek nam,
inderdaad vreugde en lust binnen deze
muren; een vreugde en lust, waaraan
alleen mevrouw de douairière en me
vrouw Prak geen deel hadden.
En Vera niet. Vera dook plotseling
achter mij op en tikte mij op mijn
schouder.
„Waar.... waar...." stotterde ik
verschrikt, „waar zat jiju?"
„Ik zat hier al dien tijcl op jouu
te wachten. En het was werkelijk ver
schrikkelijk gek."
„Maar ik riep je toch?"
„Ze overschreeuwden me, toen ik
terugriep. En ik kon je niet meer vin
den."
„En nu is het te laat," bromde ik
mismoedig. „Kijk, daar komt de
douairière al...."
„Nu is het te laat, ja," knikte zij
somber. „Maar...."
„Maar?"
„Maar morgen zal het een maand
geleden zijn dat ik mijn betrekking op
zei. En misschien kunnen we dan.
Ik gaf een schreeuw. Ik wilde haar
omhelzen. Maar ze schreed al statig in
het gevolg van de douairière de trap op-
Er zat een kuiltje in haar rechterwang.
en voortaan
regelmatig
SOLVOLITH!"
Tegen de gevaarlijkste vijand Uwer
tanden helpt maar één middel:
tijdig voorkomen! Als U wacht tot
U pijn voelt, is het te laat! Ga min
stens twee maal per jaar naar Uw
tandarts. En verzuim niet 's mor
gens en 's avonds met Solvolith-
tandpasta te poetsen. Want Sol-
volith geeft dubbele bescherming
tegen tandsteen
1. Het verwijdert tandaanslag en
voorkomt daardoor het ont
staan van tandsteen.
2. Het is samengesteld met natuur
lijk Karlsbader Bronzout. Daar
door wordt het reeds aanwezige
tandsteen opgelost.
De tandarts wéét, welke hulp
Solvolith hem bewijst in den
strijd tegen het tandsteen.
Deze bruine „aanslag" aan den
achterkant van den tand is tand
steen.
gezond haar geeft U
hoar danKi m
i