Indamhren
DE DONDERSTEEN
Altijd
in zijn element.
aan Mevr De Wijs- t<
"hHjfsENKLEUR I
bon of schrijf a
,m U ontva
„KLEUR IN
NAAM
ADRES
WOONPL
Vervolg van blz. 9
eens, lieeft aangezet, met. een eersten
haal over Ellert's stoppelige kin haalt,
rijpt hij haar het besluit: nu of nooit!
Zij krijgt het er warm van. Zweet
druppels parelen haar op het voorhoofd.
Thans houdt zij Ellert vast hij zijn
groven neus. Het scheermes glijdt over
zijn keel. Dan, met een forschen haal
en een kraolitigen drukHet is
gebeurd. De gedachte is een plan, en het
plan een daad geworden. Zij springt
overeind en rent weg. Achter haar
rochelt de roover, hadend in zijn eigen
bloed.
Maar de vluchtelinge naar Orvelter-
veen weet niet, waar tusschen de heide
struiken de verraderlijke draden met
hun klingelende klokjes zijn gespannen.
En heel in de verte hoort Brammert
verbaasd op: met zoo'n geweld gaat
het groote spinneweh over de heide te
keer, dat hij er meer ongerust dan
alleen maar verrast van is. Het rumoer
houdt maar niet op. Even staat hij
besluiteloos te aarzelen. Dan rent hij
weg, terug naar het hol, rent wat hij
maar loopen kan.
Wat hij daar ontdekt, wekt zijn
woesten toorn. Blinde wraakzucht is het
eenige, dat hij dit verschikkelijke ge
zicht opkomt in zijn gemoed. Brullend
van woede zet hij de achtervolging in
van de kleine stip, die hij ver weg op de
heide zich ziet voortbewegen. Het is
een ongelijke wedstrijd, maar de voor
sprong van het meisje uit Orvelterveen
is groot. Zij hoort ginds weer, maar ge
lukkig nog veraf, de dreunende stap
pen bons, bons achter zich, en de
krachten hegeven haar schier. Maar zij
houdt vol. Zij kan niet meer, maar zij
loopt door. Zij loopt om haar leven.
Vlak bij het ouderlijke huis is zij nu.
Vlak ook achter haar is Brammert,
wild zwaaiend met. zijn bijl. Enkele pas
sen nog maar. Daar, zij is er. Zij valt
tegen de huisdeur aan, rukt die open
en valt het huis binnen. Zij heeft niet
meer de kracht, de deur nog heelemaal
achter zich dicht te trekken. Half open
blijft die staan. Daar vliegt ook de
bijl van Brammert reeds door de lucht
en treft met volle kracht de deur, juist
ter hoogte van haar hoofd! Met een
klap slaat de bijl de deur dicht: het
meisje is gered.
Maar Brammert wil en zal wraak
nemen, dan maar op heel Orvelterveen.
Briesc.hend van woede trekt hij af en
verdwijnt achter een heuvel. Daar gaat
de reus liggen en hij begint te blazen
met zijn geweldige longen, dat het zand
van den heuvel opstuift en neerdwarrelt
op het rampzalige dorp. En die zand
storm duurt maar voort, dagen, weken,
maanden lang. Schier onmerkbaar maar
onafwendbaar stijgt het zand om de
huizen der beangste dorpelingen. Het
dringt door de ramen, de kieren en reten.
Ten slotte moeten de bewoners vluchten,
want heel Orvelterveen verdwijnt onder
het zand, tot en met den kerktorem
En sindsdien lieet do groote heide
vlakte daar Ellertsveld; de zandhoop,
waaronder Orvelterveen werd begraven,
kreeg den naam van Iframmertshoop.
Zoo heeft mijn grootmoeder liet mij
verteld, toen ik nog zóó klein was,"
besloot vrouw Ulfring haar verhaal
„En nu ga ik nog een kommetje koffie
halen."
„En wat is nu een dondersteen1?"
vroeg Jan, nadat het een oogenblik
stil was gebleven.
„Een dondersteen," antwoordde de
baas, „noemden de boeren hier in de
buurt vroeger zoo'n mooien, gladden
steen als daar ligt. Zij meenden, dat die
bij onweer uit de lucht kwamen vallen.
Daardoor werden hoornen gespleten en
huizen beschadigd. De boeren waren er
van overtuigd, dat een mensch wonde
ren kon doen met zoo'n steen. Hij moest
dienen om de boerderij te beschermen
tegen het inslaan van den bliksem en
zieke kinderen kregen, bij wijze van
geneesmiddel, een beetje schraapsel
van zoo'n dondersteen ingegeven.
Maar er is nog een vervolg op het
verhaal van de vrouw, en dat heb ik
zelf nog goeddeels meegemaakt. Dat wil
zeggen, ik fieh de menschen nog goed
gekend, maar toen waren het al een
paar oudjes, beiden ver over de zeventig.
Ebbe en Annechien zij woonden hier
op het dorp. En op de commode hadden
zij een heel oud, koperen schelletje
staan. Dat is nn naar het museum toe.
De zaak zat zoo: zij waren ongeveer
even oud, Annechien een paar maanden
ouder dan Ebbe; zij zijn ook vlak na
elkaar overleden, nu een jaar of eens
kijken een jaar of twee-, drieëndertig
geleden. Samen hadden zij op de school
banken gezeten, samen hadden zij altijd
gespeeld, want hun ouders woonden
vlak bij elkaar; het waren buren zoo ge
zegd, en zij liepen bij elkaar de deur in
en uit, zoo goed konden de menschen
met elkander overweg. Zooals dat soms
gaat, het waren nog maar kinderen
en beiden eenig kind toen zij reeds
altijd en door iedereen in één adem
werden genoemd: Ebbe-en-Annechien.
En zoolang zij nog in den groei waren
hij tot 'n stevigen jongen kerel en zij tot
een fiksehe deerne zag je ze nog altijd
samen.
Er werd eigenlijk niet eens over ge
praat in het dorp; iedereen vond het
vanzelfsprekend, dat zij op een goeden
dag samen zouden trouwen, en beider
ouders dachten er blijkbaar niet anders
over. Totdat het langzamerhand opviel,
dat Ebbe den laatsten tijd zooveel
wandelingen maakte over het Ellerts
veld. Hij werd minder gezien in het
gezelschap van Annechien en zoodra hij
maar een paar uur den tijd had, ging
hij „de heide op," en baas Julfring wees
met zijn pijp, die hij onder het vertellen
had gestopt, yoov zich uit.
„O," zei zijn vrouw, die juist bezig
was de gebloemde koppen met dam
pende koffie weer op de tuintafel neer
te zetten en die de laatste woorden
•van haar man, scheen te hebben opge
vangen, „heli verhaal van Ebbe en
Annechien? Ja, dat hoort er eigenlijk
achteraan."
„Nou dan," zei de baas, „eerst be
grepen de menschen er niks van, want
Ebbe liep daar altijd maar met den neus
naar den grond, alsof Gods goede licht
niet juist van boven komt. En Ebbe
was toch dat zei ik al een flinke
kerel, recht van lijf en leden, niet zoo'n
sukkel, die van de wereld niet meer
durft te zien dan de punten van zijn
schoenen.
Nu vragen de menschen elkaar
meestal niet veel op zoo'n klein dorp,
maar gekletst wordt er wel, en hoe!
Ebbe was dan ook na een tijdje het
gesprek van don dag, maaT niemand
wist er het rechte van. Dat heeft zoo
wel een paar jaren geduurd: alles ging
best, alleen Ebbe en Annechien trouw
den niet. Maar zij keken ook geen van
beiden naar een ander om. Je zag Ebbe
met geen ander meisje dan Annechien,
en Annechien zag je met, geen jongen
Mevr. de Wijs-te Raad zegt:
Een kikker is altijd in zijn element,
om het even of hij zich aan den rand
van de sloot in het zonnetje koestert of
wel lustig in het water rondzwemt - zon
noch water kunnen hem deren. Zoo is
het ook met Indanthren-geverfde stoffen:
of zij blootgesteld zijn aan felle zonnestra
len of aan den schadelijken invloed van de
wasch of het weer, zij blijven altijd even
mooi en behouden hun frissche natuur
lijke kleuren, want Indanthren-geverfde
stoffen, ook van kunstzijde of celwol,
zijn onovertroffen zonecht, waschecht
en weerecht. Let dus bij het koopi
op onderstaand merk
erfde J
wol, J
:cht
en m
vr 1 f voer van overzee.
De kwaliteit van
Indanthren blijft
altijd gelijk, want
de vergevorderde
kleur st of f en-
industrie is ge
heel onafhanke
lijk van den aan-