„Op het oogenblik, dat. ik stierf." zei Simon, „dacht ik aan mijn afspraak met jou. „Bertns ver wacht me," zei ik, en in plaats van plezierig op den bodem der zee te blijven, kwam ik hierheen." „Dat was. erg. aardig. van je, Simon," zei Bertus. „Je bent altijd even attent geweest. Dag!" Vóór Simon kon antwoorden, meende vrouw Boelens, die ziel) wat meer op haar gemak voelde, nu zij een deel van de dekens terughad, dat de tijd ge komen was ook eens iets te zeggen. „Lieve help, Bertus," zei ze. „Waarom praat je aldoor in jezelf Heb je gedroomd?" „Gedroomd?" zei de arme Bertus en pakte haar zoo stevig beet, dat ze het bijna uitschreeuwde. „Ik wou dat het waar was. Zie jij het niet?" „Zien?" zei zijn vrouw. „Wat zien?" „Den geest."zei Bertus, angstig fluisterend; „den geest van mijn besten, ouden vriend, Simon Vink. De beste en nobelste vriend, dien 'n mensch kon hebben. De vriendelijkste. „Klets," zei vrouw Boelens. „Je hebt gedroomd. En wat die vriendelijkheid betreft, ik heb je zélf hooren zeggen...." „Ssssst," zei Bertus. „Dat zei ik niet. Daar durf ik op zweren. Daar zou ik niet eens aan denken." „Keer je om en ga weer slapen," zei zijn vrouw. „Je hoofd onder de dekens te stoppen, als een kind, dat bang is in 't donker! Er is niets, zeg ik je. Wat zal je den volgenden keer zien, vraag ik ine af. Den vorigen keer was het een roze rat." „Dit is vijftig millioen maal erger dan roze ratten," zei Bertus. „Was het maar een roze rat." ,,lk zeg je. dat er niets is," zei zijn vrouw. „Kijk maar!" Bertus tilde zijn hoofd op en keek. Daarna slaakte hij 'n vreeselijken gil en dook weer onder de dekens. Na een paar minuten begon Simon weer op den zelfden hollen toon te spreken. „Bertus!" zei hij. „Ja," zei Bertus en hij kreunde nu zelf. „Wij zijn altijd vrienden geweest, Bertus, jij en ik," zei Simon, „wij hebben heel wat reizen samen gemaakt, kameraad, en nu lig ik op den bodem der zee en jij ligt knus en lekker in je eigen warme bed. Ik moest naar je toe, dat had ik je beloofd, maar sinds ik verdronken ben, zie ik boven dingen, die een ander niet ziet, Bertus, jij drinkt jezelf nog dood!" „Dat;. dat. weet ik," zei Bertus, die heele maal beefde. „Ik zal er een beetje mee ophouden.. en dank je. voor. den goeden raad. Dag!" „Je moet er heelemaal mee ophouden," zei Simon Vink met een verschrikkelijke stem, „jij raakt geen druppel bier of wijn of sterken drank meer aan, zoo lang jij leeft. Heb je me gehoord?" „Ook niet als medicijn?" vroeg Bertus en tilde de dekens een beetje op om beter te kunnen hooren. „Niet als niks," zei Simon, „niet eens op je ver jaardag. Steek je rechterarm op en zweer bij den geest van Simon Vink, die op den bodem der zee ligt, (lat je geen drank meer zult aanraken." Bertus Boelens stak zijn arni op en zwoer den eed. Daarna liet hij zijn arm weer zakken en hij lag zich af te vragen, wat er nu gebeuren zou. „Als je ooit je eed breekt, al drink je ook maar een theelepel," zei Simon, „zie je me terug, en den twee den keer, dat je me ziet, zal je sterven, alsof je door den bliksem getroffen was. Geen sterveling kan mij twee keer aanschouwen en blijven leven." Het koude zweet brak Bertus over zijn heele lijf uit. „Je zult wel voorzichtig zijn, hè, Simon," zei hij, „zul je er aan denken, dat je me al een keer gezien hebt?" „En dan is er nog iets, voor ik wegga," zei Simon. „Ik heb een weduwe achtergelaten, en als zij geen hulp krijgt, moet zij verhongeren." „De stakker," zei Bertus. „De stakker." „Als jij vóór mij gestorven was," zei Simon, „zou ik voor je beste vrouw gezorgd hebben. Bertus zweeg. „Ik zou haar iedere week vijftien gulden geven," zei Simon. „Hoeveel?" vroeg Bertus en hij stak bijna zijn hoofd uit de dekens, terwijl zijn vrouw bijna weer wakker werd van verbazing en woede. „Vijftien gulden." zei Simon op zijn verschrikke- lijksten toon. „Dat spaar je makkelijk op je drinken uit." „Ik.... ik zal haar weieens gaan opzoeken," zei Bertus. „Zij kan wel een van die onafhanke lijke...." „Ik verbied je om daar in de buurt te komen. Je moet het iedere, week over de post. sturen; Sluis straat 15 is het adres. Steek je arm op en zweer nog eens, net als straks." Bertus deed, wat hem gezegd werd, daarna lag hij te beven, terwijl Simon nog drie keer afgrijselijk kreunde. moest naar beloof il „Vaarwel, Bertus," zei hij. „Vaarwel. Ik ga naar mijn bed op den bodem der zee. Zoolang jij je twee eeden houdt, zal ik daar blijven. Als je een van de twee breekt, of mijn arme vrouw gaat opzoeken, verschijn ik weer. Vaarwel! Vaarwel! Vaarwel!" Bertus zei: „Dag!" en na een lange stilte waagde hij het, om een hoekje van de dekens te gluren. Hij zag, dat de geest verdwenen was. Een paar uur lang lag hij wakker en herhaalde het adres om het niet te vergeten. Toen het bijna tijd was om op te staan, viel hij in een vredigen sluimer. Zijn vrouw deed geen oog dicht; zij lag te trillen van woede, als zij bedacht, hoe zij er tussehen ge nomen was en zij vroeg zich af, wat zij er aan kon veranderen. Bertus vertelde haar 's morgens alles; daarna ging hij met tranen in zijn oogen naar beneden en gooide een vaatje bier in den gootsteen leeg. De eerste twee of drie dagen liep hij rond met zoo'n dorst, dat hij graag vijfentwintig gulden gegeven zou hebben, om hem te lesschen, maar na een tijdje begon het te wennen en schold hij op allen drank, net als de geheelonthouders, en noemde het vergif. Het eerste, dat hij deed, toen hij Vrijdags zijn geld kreeg, was een postwissel sturen naar .Sluis straat 15. Vrouw Boelens huilde van woede en moest bovendien nog tegenover haar man doen, of ze alleen maar hoofdpijn had. Een maand lang had ze iederen Vrijdag hoofdpijn en Bertus, die zich sterker en beter voelde, dan hij zich jaren gevoeld had, kreeg medelijden met haar. Tegen den tijd, dat Bertus zes postwissels had verstuurd, was zij bijna zoo mager als een lat door het tobben over Simon Vink, die haar geld aan het verspillen was. Zij durfde Bertus niet uit den droom te helpen; ten eerste was zij bang, dat hij dan weer aan den drank zou raken, en ten tweede vreesde zij voor de gevolgen, als hij merkte, hoe ze hem voor den gek gehouden had. Op een nacht lag zij wakker en overdacht alles nog eens, terwijl Bertus vredig aan haar zijde sliep, toen zij plotseling een idee kreeg. Hoe langer zij er over nadacht, hoe mooier het haar leek maar zij lag nog lang wakker, voor zij verder durfde gaan, dan alleen maar denken. Drie of vier keer draaide zij zich om en luisterde naar de ademhaling van Bertus en daarna begon zij met de komedie; bevend van angst en opwinding gilde ze: „Hij heeft het echt gestuurd." „W.... w.,.. wat is er?" zei Bertus, die wakker werd. Vrouw Boelens lette heelemaal niet op hem. „Hij heeft het heusch gestuurd," schreeuwde ze weer. „Iederen Vrij dagavond precies. O, laat hij u toch niet weer zien." Bertus, die juist wilde vragen, of ze gek geworden was, slaakte een kreet en verdween naar het midden van het bed. „Het moet een vergissing zijn," schreeuwde vrouw Boelens met een stem, die gemak kelijk door een half dozijn bedden heen gehoord kon wor den. „Het moet bij de post verloren ge raakt zijn. Dat moet wel." Eenige oogenblik- ken zweeg zij en riep daarna„Goed. Dan zal ik het iedere week zelf brengen. Nee, Ber tus gaat niet, dat beloof ik u. S/o< op blz. 11

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1941 | | pagina 5