EEN ROMAN UIT DE BERGWERELD
DOOR HANS ERNST
20
PETER EH VERONICA
EERSTE HOOFDSTUK
S vonden als deze waren in dit jaargetijde
zeldzaam. Meestal lag er half October al
een flinke laag sneeuw en bedekte alles, wat
thans aan kleurenweelde rondom het oog
verrukte.
Al grooter en dichter werden de schaduwen,
die de bergen wierpen over de weiden aan hun
voeten. Ze hadden het dorp al opgeslokt. Alleen
de roode kerktoren fonkelde nog in den zonnegloed.
Ook de bergweide, de zoogenaamde Berenweide,
die een eind buiten het dorp omhoog glooide,
koesterde zich nog in de laatste zonnestralen.
Acht geiten en drie lammeren weidden op de
Berenweide. Be herder zat een eindje verder op
een kleine hoogte. Peter heette de ferme, slank-
gebouwde jongen. Be handen om de opgetrokken
knieën 'geslagen zat hij zwijgend in de verte te
turen. Weerbarstige, zwarte lokken hingen over
zijn hoofd.
Langzaam daalde de schemering over de Beren
weide. Alleen bij den Bergboer, wiens hoeve het
hoogste lag, schitterde de zon nog op de ruiten.
„Nu zal ze vandaag wel niet meer komen," zei
Peter en dacht er over, zijn kudde naar huis te
drijven. Maar juist toen hij wilde opbreken, riep
een heldere stem zijn naam. Peter streek het haar
uit zijn gezicht en keek langs de helling omhoog.
In galop, met wapperende rokken, kwam Veronica
Büchler, de dochter van den Bergboer, de helling
afstormen. Met één sprong was ze over de beek
en stond hijgend voor Peter.
Veronica was een knap meisje. Goudblonde haren
golfden om haar voorhoofd. Haar oogen waren
donkerblauw en overschaduwd door lange, zijige
wimpers. Hagelwitte tanden schitterden tussclien
de roode lippen.
„Bijna had ik niet kunnen komen," zei ze, terwijl
ze zich bukte om een lam te streelen. „Neef en
nicht uit de stad waren namelijk op bezoek."
Hij knikte en zocht haar blik. Zoo lang en strak
keek hij haar aan, dat ze er verlegen van werd.
„Hier," zei ze, en haalde uit haar zak 'n aan
gebroken tablet chocolade. „Bat heeft neef voor
mij meegebracht en dat geef ik je cadeau." Aan
gezien hij geen aanstalten maakte om het geschenk
aan te vatten, stopte ze het eenvoudig in zijn
broekzak.
Nog steeds staarde hij haar aan.
„Waarom kijk je me toch zoo aan, Peter?"
vroeg ze.
„Je oogen schitteren als twee sterren."
„Och loop, jij! Wat heb je vanavond?"
Hij begon te lachen en greep onder het loopen
haar hand. „Niets, Veronica. Heelemaal niets. Ik
ben alleen zoo blij, omdat jij bij me bent. Ben jij
ook blij?"
Plotseling bleef hij staan, sloeg den arm om haar
hals en noemde haar naam. Heel zacht en teeder
sprak hij dien uit. Toch schrok ze, misschien voor
zijn oogen, die haar vandaag zoo ongewoon aan
zagen. Maar het was een wonderlijke schrik, zonder
eenigen angst. Ze zou liet liefst haar wang tegen de
zijne hebben gelegd, want ze gevoelde plotseling
iets heel nieuws en onbekends, iets, dat uit haar
hart, opwelde, zoodat ze onwillekeurig zijn naam
uitsprak. Vol teederlieid kwam die over haar lippen.
„Peter...." en verlegen liet ze haastig er op
volgen: „Ben je van plan om vanavond geen enkel
liedje te zingen?"
„O jawel. Maar dan moet je mij ook iets geven,
Veronica!"
„Met genoegen." Ze liet hem snel los en tastte
weer in haar zak. „Hier heb je een appel."
„Nee, een appel wil ik niet. Ik zou graag een
zoen van je hebben!"
„Maar, Peter, wat bezielt je opeens?"
„Bat bezielt me niet opeens. Baar heb ik al
lang over gedacht. Ik houd toch zooveel van je,
Veronica."
hitfa
Hij sloeg den arm weer
om haar heen. „Eén gsJ||^,
enkelen kus maar," bedel
de hij.
„Nee, nee. zei ze
afwerend, „nee. Peter
je. Meer kon ze niet
zeggen, want hij drukte
zijn lippen op de hare.
Ze sloeg beide armen
om zijn hals. Be appel,
dien ze nog steeds in de
hand hield, viel op den
grond en rolde over den
weg.
Bof sloeg de kerkklok
zeven uur. Veronica rukte
zich van hem los en
vloog weg, zonder een
woord te zeggen. Hij keek
haar na tot ze in liet
duister verdween en men
niets meer van haar
hoorde dan haar snelle
schreden.
„WTat. idioot dat ze nu
wegrent," bromde hij, „misschien geeft ze wel niets
om mij en dan heb ik me als een zot aangesteld."
Langzaam wendde hij zich om en schreed verder.
Reeds had hij de eerste huizen van het dorp
bereikt. Vriendelijk straalde het licht door de
ruiten. Nu kwam zijn ouderlijk huis. Bij het licht
van de straatlantaarn kon men het uithangbord
lezen: „Thomas Marcus. Kruidenierswaren." Eigen
lijk moest er staan: „Apollonia Marcus", want
Thomas Marcus, Peter's vader, had niets meer
in te brengen sedert hij voor de tweede maal was
getrouwd. Hij oefende zijn beroep uit als timmer
man en bekommerde zich niet meer om den winkel.
Be tweede vrouw had kans gezien om zich alle
macht toe te eigenen en nam zich voor, dat niet
Peter later den winkel zou erven, maar haar eigen
zoon, Fritsje, die nu tien jaar oud was.
Peter had nauwelijks de dieren in den stal
gedreven, toen zijn stiefmoeder naar buiten kwam
en begon te mopperen: „Je behoeft ze niet meer
naar huis te drijven. Waar ben je zoolang gebleven?"
Peter gaf geen antwoord. „Kwajongen! Hoor je
niet, dat ik wat vraag?"
Peter verklaarde, dat de dieren goed gras hadden
gevonden en hij ze niet naar huis had willen
drijven voor ze geheel verzadigd waren.
Mopperend ging de vrouw weer naar binnen en
wierp de deur met, een smak achter zich toe. Peter
greep den melkemmer en toog aan den arbeid. Hij
was zoo gelukkig, dat niets hem kon hinderen. Zijn
eenige zorg was of Veronica voortaan nog wel naar
de Berenweide zou komen wanneer hij er was.
Morgen was het Zondag, dan moest hij 's middags
al gaan hoeden. Op werkdagen mocht hij pas
's avonds naar de weide, nadat hij al het andere
werk had gedaan. Het zon niet lang meer duren
voor de eerste sneeuw viel en dan zag hij Veronica
alleen nog maar 's Zondags in de kerk of .wanneer
zij een enkelen keer in den winkel kwam.
Toen Peter klaar was met zijn werk, ging hij
naar binnen, trok zijn jas uit en waschte
zich. Baarop haalde hij zijn avondeten uit de
kast, dat bestond uit een kop koffie met droog
roggebrood. Be boter had moeder weggezet, die
was alleen voor Fritsje, die lui op de sofa lag en
slaperig toekeek hoe zijn broer het schamele avond
maal verorberde. Moeder zat tegenover Peter en
las de krant.
Ineens liet Fritsje zich van de sofa glijden, liep
naar de deur, waar Peter's jas hing en haalde het
stuk chocolade te voorschijn. „Kijk eens, moeder,
wat Peter heeft," zei hij vol leedvermaak.
Zijn moeder vroeg niet eens, hoe Peter er aan
kwam. Ze sprong meteen op en begon te kijven. „Zoo?
Stelen doe je dus ook? Bat is toch het toppunt!"
(Foto Recla)
„Nee," zei Peter, „dat heb ik
niet.
„Houd je mond! Hoe zou je er
anders aankomen? Het is het
zelfde merk, dat wij in den winkel
hebben."
„Bat zal ook nog wel ergens
anders te krijgen zijn dan bij ons."
Een oogenblik stond de vrouw
sprakeloos, met open mond. „Heb
je van je leven! Nu ontkent hij
ook nog! Bat is het toppunt! Wat
denk je eigenlijk?" Breigend stond
ze voor Peter: „Beken onmiddel
lijk, dat je de chocolade hebt
gestolen."
„Nee," zei Peter heel bedaard
en stond op. Meteen kreeg hij een
klap in zijn gezicht. Hij verroerde
zich niet, maar zijn mond beefde.
„Stiefmoeder!" zei hij toen vol
diepe minachting.
Als een wild dier stortte zij zich
op den jongen. Maar toen ze hem
weer wilde slaan, greep hij haar
bliksemsnel bij den pols en hoe ze
ook tegenspartelde, zijn vuisten
omklemden haar met ijzeren greep.
Weerloos moest ze aanhooren, wat
Peter haar nu op zijn beurt naar
het hoofd slingerde.
„U noemt zich mijn moeder?
Bent, u ooit vriendelijk tegen me
geweest? Nooit! Alleen slagen en
stompen heb ik gekregen. Fritsje
is altijd de lieveling, de zoete,
brave jongen. Ik heb even weinig
in te brengen als het vee in den
stal. Maar nu heb ik er genoeg van. Als u me
nog eenmaal aanraakt of beweert, dat ik gestolen
heb, dan vergeet ik de belofte, die ik vader heb
gedaan, om u te gehoorzamen en u als mijn
moeder te beschouwen! Als u mij behoorlijk
behandelt, zal ik het u ook doen."
Met die woorden liet hij haar los en verliet met
opgeheven hoofd het vertrek. Boven, op zijn
slaapkamertje, herademde hij, van een zwaren
druk bevrijd. Hij ging naar het venster en staarde
naar buiten in de duisternis. Zijn blik zocht de
Berghoeve. Vervuld van gedachten aan Veronica
sliep hij dien avond in.
Ben volgenden morgen was Apollonia ijzig koel
tegen haar stiefzoon. Ze zei geen woord tegen hem,
ofschoon ze een prachtige aanleiding zou hebben
gehad om ruzie te maken, want Peter had zoo
maar boter uit de kast gehaald voor zijn ontbijt.
Vader kwam uit de vroegmis thuis. Hij zag zijn
zoon niet en hing langzaam zijn hoed en jas op en
zette zic.li op de sofa. Toen zei Peter: „Goeden-
morgen, vader."
Be winkelschel ging en vrouw Marcus moest naar
voren, 's Zondags na kerktijd was 't altijd erg druk
in den winkel. Maar voor zij de kamer uitging,
wierp ze haar man een veelzeggenden blik toe. Beze
knikte, schraapte zijn keel en begon toen aarzelend
„Luister eens, Peter. Moeder heeft me gister
avond verteld, dat je handtastelijk tegen haar bent
geweest."
„Ze wilde me slaan en toén heb ik me verweerd,
andere niet," antwoordde Peter.
„Ze beweert, dat je chocola gestolen hebt. Maar
dat geloof ik niet. Bat is niet waar, hè, Peter?"
Peter schudde het hoofd. „Nee, dat wist ik wel.
Maar hoor eens, Peter! Ik dacht zoo aangezien
het tusschen moeder en jou niet reeht wil wat
zou je ervan zeggen om met Lichtmis een dienst
te zoeken?"
„Ik zou niets liever willen, vader."
„Prachtig. En nu we het er toch over hebben
boer Anger heeft me gisteren gevraagd of je niet
bij bem wilt komen."
„Ban ga ik naar Anger."
Marcus knikte een paar maal en streek toen Peter
over het haar. „Ik wist wel, dat er met jou te praten
valt. Je bent net als je moeder, Marianne, zaliger
gedachtenis."
's Middags, direct na het eten, dreef Peter weer
zijn kudde naar .de Berenweide. Be jongens van
zijn leeftijd gingen juist naar de kermis in Altdorf.
„Ga je met ons mee naar de kermis?" riepen ze
tegen hem.
Een oogenblik kwam de lust bij hem op om aan
hun roepstem gevolg te geven. Maar hij had