5
veren plaat op het deksel, en het was hem, als las
hij daar ingegrift:
Hier rust
ARISTIDE GO N'T RAN1 LOUIS BONTICU
In zijn eenenveertigste levensjaar gevallen op het
veld van eer.
Hij was een ongeëvenaarde truffeljager.
Nu ruste hij in vrede.
Bijna glimlachend óverwoog hij, hoe monsieur
Pantan zich zou ergeren aan dit grafschrift. Ja, hij
zou eischen, dat het zóó werd. Hij keek naar zijn
dikke vuisten, zuchtte diep en schudde zijn groote
hoofd. Die vuisten hadden nog nooit een trekker
overgehaald of een degengreep omkneld; vork en
mes het vredige tafelmes -en het touw van
Anastasie, slechts daarmee hadden ze zich bezig
gehouden. Anastasie! Een bolle traan klom lang
zaam in de putten, waarin zijn oogen lagen, en vond
ruim baan langs de plooien in zijn gezicht. Wie zou
zich het lot van Anastasie aantrekken! Met een
nieuwen zucht, die in de diepste krochten van zijn
ziel scheen te beginnen, stak hij zijn hand uit en
greep hij van een plank een stoffig boekje. Hij sloeg
het open en had 't eerbiedwaardige vechtreglement
van het oude Perigord voor zich. Maar terwijl liij
las. kwam er opeens weer glans in zijn oogen, en
zuchtte hij niet meer. Hij klapte het boek dicht, nam
zijn besten hoed van een haak, stofte hem met zijn
elleboog af, en schreed naar buiten, onder den sterren
hemel van Perigord.
Op het middaguur, drie dagen later, gelijk door de
gevechtsregels voorgeschreven, verscheen monsieur
Pan tan, statig in 't zwart gekleed, ten kantore van
monsieur Bontien, vergezeld door twee diep-ernstige
secondanten, teneinde de laatste schikkingen voor
de eerezaak te treffen. Monsieur Bontien zat rustig
in zijn broeden stoel en begrootte hen met een lachje.
Monsieur Pantan fronste zwaarwichtig.
„Wij komen hier," sprak de eerste secondant,
monsieur Duffon, de slager, „als vertegenwoordigers
van dezen heer, die wegens een grove beleediging
voldoening eischt. De voorwaarden en de wapens
zijn door liet reglement vastgelegd. Dus hoeven wij
alleen den dag nog maar af te spreken. Vrijdagoch
tend bij zonsopgang in het gereserveerde jachtgebied
- zou dat monsieur gelegen komen?"
Met een schouderophalen betuigde monsieur Bon-
ticu meer spijt, dan hij met honderd woorden had
kunnen doen.
„Het zal helaas niet kunnen, messieurs," zei hij,
diep buigend.
„Niet kunnen?"
„Neen. Ik verzeker den heeren, dat niets mij aange
namer zou zijn dan dezen heer" zijn stem rekte
dit woord uit „de voldoening te verschaffen, die
zijn eer" ook dit woord werd gerekt„schijnt te
eischen. Maar zooals ik al zei; liet kan niet."
De secondanten en monsieur Pantan koken mon
sieur Bonticu èn toen elkaar aan.
„Maar dat is ongehoord!" riep de, tweede secon
dant uit. „Dus monsieur weigert te vechten?"
Het langzaam geschudde hoofd van monsieur
Bonticu drukte allerpijnlijkste treurnis uit.
„Weineen, messieurs," zei hij. „ik weiger volstrekt
niet. 't, Is toch een eerezaak? Ik ben toch sports
man? Maar ik m&g helaas niét vechten."
„Van wie niet? Waarom niet?"
„Vanwege het reglement. Omdat ik getrouwd
ben," zei monsieur Bonticu.
De oogen der drie mannen gingen zeer wijd open.
Zij leken verstomd van verbazing. Monsieur Pantan
kon het eerste weer spreken.
„Getrouwd? TT?" vroeg hij.
„Ja zeker."
„Sinds wanneer?"
„Sinds gisteren."
„Dat zult u moeten bewijzen. Met wie?"
„Met madame Aubison uit Barbaste."
„De weduwe van sergeant Aubison?"
„Precies."
„Ik geloof het niet," zei monsieur Pantan.
Monsieur Bonticu glimlachte, verhief zijn stem en
riep
„Angélique! Angélique, schatjeWil je heel
even hier komen?"
„Nu direct? Dan brandt de linzensoep aait,"
klonk er een stem ongetwijfeld een vrouwenstem—
uit de diepten van het huis.
„Kom tóch maar, schatje."
„Je bent een echte lastpak, Aristide," zei de stem;
en haar eigenares, een gezette vrouw van een jaar
Vervolg op blz. 8
...Ja. ja, ja!" ritqt Bonticu,, zich vastklampend aan
een gtroohalm..
Monsieur Bonticu ziedde van toorn, maar wist
zich voldoende te bedwingen om een ruk te geven
aan het touw van Anastasie en te zeggen, zoo luid,
dat heel Montpont hot kon liooren:
„Kom, Anastasie. Ik liob monsieur Pantan wel
eens de eer bewezen, hein als je gelijke te beschou
wen. Die meening moet ik herzien. Hij is op geen
stukken na een zwijn van jouw kwaliteit."
De oogen van monsieur Pantan schoten dreigende
vonken, maar hij slaagde er in, zijn gevoelens lang
genoeg te beteugelen om te zeggen:
„Kom, Oiotilde. Verlaag je niet, door dezelfde
lucht in te ademen als monsieur en madame Bonticu."
De oogen van monsieur Bonticu, gewoonlijk enkel
vrede, spuwden nu vlammen. Hij wondde zich met
een lijkbleek gezicht naar zijn tegenstander en riep
luide: „Monsieur Pantan. naar mijn meening bent
u een stuifzwam!"
„Daar zult u voor boeten, monsieur Bonticu
krijschte monsieur Pantan. „Ik daag u hiermee uit,
ten aanhooren van heel Montpont, van heel Perigord,
van heel Frankrijk, tot een tweegevecht op leven en
dood!"
Zoo kwaad was hij, dat de woorden drongen en
rammelden in zijn keel. Monsieur Bonticu stond
onbeweeglijk; zijn vollemaansgezicht was wit; de
halve truffel gleed uit zijn vingers. Want hij wist,
gelijk allen het wisten, dat er aan de veclitregels van
Perigord niet te tornen viel. Het komt haast nooit
meer voor, dat de Perigordiërs, al zijn ze nog zoo
driftig, een doodelijke beleediging uitspreken, want
is er een uitdaging op gevolgd, dan kan men zich
daaraan niet meer onttrekken, en 'n tweegevecht is
geen kleinigheid. Volgens den onwrikbaren regel
moeten uitdager en uitgedaagde bij het aanbreken
van den dag vechten ten doode toe. Eerst moeten zij,
op twintig passen afstand, ieder
een ruiterpistool afschieten; dan
moeten zij elkander met sabels te
lijf gaan; en valt er dan nog geen
beslissing, dan krijgen beiden een
dolk, als middel tot nog grooter
toenadering. Het gebeurt hoogst
zelden, dat er bij zoo'n gevecht
geen bloed stroomt. De lippen van
monsieur Bonticu vormden eenige
woorden. Het waren:
„Weet u, wat u daarmee zegt,
monsieur Pantan?"
„Ja zeker!"
„En u trekt uw woorden niet
in?" Onwillekeurig legde monsieur
Bonticu een klank van hoop in
die vraag.
„Intrekken? Ik denk er niet
over! Ik herhaal ze!" snerpte
monsieur Pantan.
Met een grafredenaarsstein zei
monsieur Bonticu:
„Goed dan. U hebt uw eigen
vonnis geteekend, monsieur Pan
tan. Ik zal u met allo pleizier
van dienst zijn, eerst, als tegen
partij, en kort daarna in de uit
oefening van mijn beroep."
Monsieur Pantan lachte hoo-
n end.
„Monsieur de aanspreker doet
wijzer, in do weinige uren, die hem
nog rosten, na te denken, of hij
zich door zijn eigen onderneming
zal laten begraven of door een
concurrent."
Na aldus het laatste woord te
hebben genoten, keerde het man
neke zich om en stapte hij weg,
stadwaarts.
Monsieur Bonticu volgde hem
traag. Hij liep als iemand, wiens
knieën uit gelatinepudding be
staan. Hij ging langzaam zijn huis
binnen en zette zich neer tusschen
zijn doodkisten. Voor h et eerst
van zijn leven vond hij ze grie
zelig. Er was pas 'n groote nieuwe
van de fabriek gekomen. Langen
tijd zat hij daarnaar te staren. Toen
overzag hij met een metenden blik zijn
eigen welontwikkelde gestalte. Ilij hui
verde. Het licht viel precies op de zil-
aandring, dat hij zich een paar passen verwijdert."
„Dat doe ik heel zeker niét," zei monsieur Bonticu.
Hun beider blikken zochten liulp bij den scheids
rechter. Die keek beduusd.
„Er staat niets over in 't, reglement, heeren,"
bracht hij eindelijk verlegen uit. „In mijn veertig
jaren practïjk is zooiets nog nooit gebeurd. I* zult
het geval onder elkaar uit moeten maken."
Terwijl de scheidsrechter aldus sprak begon mon
sieur Pantan verwoed te graven. Monsieur Bonticu
viel op zijn knieën en groef eveneens, een grooten,
groenen, beangsten bever gelijk. Er vlogen bergen
aarde omhoog. Tegelijkertijd zagen zij de truffel,
een monster in haai' soort. Precies tegelijk grepen de
dikke vingers van monsieur Bonticu en de magere
vingers van monsieur Pantan haar aan. Uit het
publiek stegen kreten van ontzetting.
,,'t Is een reuzentrnffel!" riepen stemmen. „Breek
haar niet! Kapotte exemplaren tellen niet mee!"
Maar het was te laat. Monsieur Bonticu trok wild.
en niet minder wild trok monsieur Pantan. De truffel
barstte in tweeën. De twee mannen stonden elkaar,
ieder met een helft in de hand, woedend aan te kijken.
„Ik hoop, dat monsieur Pantan nu tevreden is,"
zei monsieur Bonticu, met zijn holste grafstem. „Ik
weet nu, hoe hoog ik monsieur aan moet slaan als
sportsman, gentleman en Franschman."
„En zooals ik monsieur ken," riep monsieur Pantan
met klimmende drift, uit, „is hij geen van drieën."
„Wat zegt. monsieur?" schreeuwde monsieur
Bonticu. Zijn gezicht was opeens rooder dan rood.
„Voor zoover ik weet, is 't gehoor van monsieur
heter in orde dan zijn gevoel van eer." zei monsieur
Pantan hatelijk.
„Monsieur wordt bcloedigend."
„Dat was de bedoeling ook."
i