EEN ONTMOETING OP HEI 11 bruine gezicht weer te zien. Ze zuchtte nog dieper. Caesar, aan de andere zijde van het veldje, brieschte eens voor de gezelligheid. Het werd koeler nu, en er was een milder licht gekomen over de heide. Over haar autootje, heel in de verte, lag een rosse glans, en. Haar adem stokte. Zij sprong overeind. Er stond een man naast haar autoHij liep er omheen -een klein, donker figuurtje in de verte en kwam dan langzaam, als zoekend, in de richting van den woon wagen. Ellen werd hang. Zij werd hanger dan zij was, toen zij den zigeuner ontmoette. Het leek wel, of deze eenzame wandelaar gevaarlijker was. „Hallo!" riep zij. „Hallo! Kom! Kóm!" Het was een ijl geluidje, dat zich snel verloor in de stille avondlucht. Misschien had het nog de kracht om hem te hereiken, daar ergens in het hosch. hij kon nog niet ver weg zijn Hij was nog niet ver weg. Hij stond, buiten adem, al naast haar voordat die andere den woonwagen bereikt had. Ellen voelde even de neiging hem dank baar te omhelzen. Die andere was een man met een groen pak aan en een platte pet op, een man van bitter weinig woorden. „Goei'navond," groette hij. „Wa's dat voor een auto?" „Die is. .van mij.stotterde Ellen. „Dan moe' je meekomme," noodigdehij uit. „Van avond door de radio gekomme nommer GZ 93721, vermist met jongedame." Haar vader was dus blijkbaar niet heelemaal gerust, maar dat was Ellen nu ook niet meer. „Waar moet ik naar toe?" vroeg zij haperend. „Ik ben van Heiwijk," legde de groene uit, „da's maar een stijf uurtje loopen. En daar ken u vannacht op het gemeentehuis slape." De zigeuner maakte een reutelend geluid met zijn pijp. „Heiwijk," zei hij. „Vijftien kilometer." „Zoo is 't net," knikte de groene. „Datkan ik niet meer loopen," hakkelde Ellen. „Ja. hoor 's," bromde de groene, en hij krabde zich het hoofd. Dit was een moeilijkheid waar hij blijkbaar niet op gerekend had. „Zoo gaat het met meisjes, die van huis wegloo- pen," sprak de zigeuner. „Maar help me dansmeekte Ellen. „Vijftien kilometer loopen. in het donker over de hei. ,,'k Heb een fiets daar," opperde de groene, met een knik in de richting van den auto. „Een mannenfiets?" vroeg de zigeuner. „Een héérenfiets," verbeterde de groene. Dus daarmee was het vraagstuk niet opgelost. „Ik weet iets beters," kondigde de zigeuner aan. „Deze dame kan vannacht in mijn woonwagen slapen, en ik zoek mijn heil ergens anders. U fietst rustig naar Heiwijk, rapporteert dat zij gevonden is, en drinkt iets op haar gezondheid. En u zorgt, dat er hier morgenochtend 'n man verschijnt met een paar blikken benzine." Een muntstuk werd aan een verhuizing onder worpen. De groene krabde nog eens, bromde iets, en zakte eindelijk schouderophalend af. Ellen kreeg een gevoel van onbeschrijfelijke opluchting en lachte. „Nu denkt hij natuurlijk," zei ze, „dat jij verliefd op me bent en dat je me straks zult probeeren te kussen." Ze zei het argeloos, en het was misschien wel de eerste keer in haar leven dat ze iets argeloos zei. Ze merkte niet eens dat ze „je" tegen hom gezegd had. En de zigeuner antwoordde, even onbe vangen „Hij heeft misschien niet eens heelemaal ongelijk. Maar dat probeeren te kussen en zoo stel ik uit tot mijn terugkeer in de maatschappij, als ik weer beter gewapend ben tegen de valstrikken die mijn mede- menschen mij spannen. Voorloopig zal ik alleen probeeren je aan den afwasch te zetten." Ellen keek misschien eenigszins teleurgesteld. „Het valt wel mee," troostte hij. „Jij wascht. ik droog af. Heel leerzaam." „Erg leerzaam," knikte zjj. „Je hebt me vandaag al veel leeren begriipen." „Veel?" „Ja. Iets over tuinparasols en wijzerplaatjes en aardappels en. en. dat jk vooral niet moet vergeten je straks mijn adres te geven. En daarna gingen zij afwasschen. De opkomende maan keek verbaasd naar hun glimlach. S/of van blz. 9 drie tuinparasols aanschaft om bij iedere jurk een flatteuze kleur te hebben?" „Zielig," zei hij. „Waarom zielig?" „Iemand, die er zoo ernstig naar moet streven om geflatteerd te worden, is zielig," vond hij. „In de eerste plaats al wel omdat 't dan wel niet veel moois zal zijn. En in de tweede plaats moet dat iemand zijn, die niets anders te doen heeft. Dan moet je je wel dood vervelen, denk ik." In stilte erkende Ellen, dat zij zich vaak dood verveelde. Dat zij wel niet veel moois zou zijn, kon zij nog niet zonder meer aannemen, maar zij was in een ongewoon-zachte stemming geraakt en kon on danks inspanning van alle krachten niet meer boos zijn. „Over tuinparasols gesproken," zei hij, „we zouden het hebben over wat u nu moet doen. Tot nü toe had u mijn achting niet, en daarom leek 't mij verre weg het beste, dat u ging loopen. Maar zooals de zaken zijn gaan staan, zou ik zeggen. .zou ik denkenehdat het misschien niet slecht zou zijn als ik eens een eindje in den omtrek ging wan delen. Ik kan dat bosch in gaan. Er moet langs den weg toch wel ergens een boschwachter of zooiets wonen, en die heeft misschien een telefoon. Als u mij het nummer van uw familie geeft. Ellen gaf hem haar nummer, zonder veel haast. „Iets anders is," vervolgde hij, terwijl hij een pijp stopte, „dat het lang kan duren voordat er assistentie arriveert. U kunt het zich in den wagen gemakkelijk maken, terwijl ik me aan de zijde van Caesar neervlij. Die geeft een behaaglijke warmte af. Dus. eh. tot straks." „Tot straks," knikte zij. „En. hm. Blijf niet te lang weg." Ze keek hem na toen hij langs het bosch pad verdween. Er was iets vreemds met haar, en ze wist niet wat het was. Het zou prettig zijn, dacht ze, om in den woonwagen te blijven slapen. Dom, dat zij nooit op de gedachte was gekomen om er met een woon wagen op uit te trekken.... maar bij een woonwagen hoort ook om zelf aardappels te koken, en zij had nooit geweten, dat het prettig kan zijn om dat te doen. Ellen zuchtte. En bij een woonwagen hoort >ok een man met een pijp en een overall, stelde zij vast, anders is het nóg niets. Het zou prettig zijn om morgenochtend weer aan dit klaptafeltje te ontbijten en dat zag hij er vreemd genoeg uit om haar met stomheid te slaan. 15 r~j y ~P I ET f „Omdat ik eerst heelemóól geen achting voor u had. De toon, dien u aansloeg, beviel me niet. Ik houd niet van meisjes, die op de hei zoo te keer gaan tegen passeerende, behulpzame woonwagenbewoners, en die werkeloos aanzien hoe een man zijn goede aard appels verknoeit. Nu gaat het iets beter; vandaar mijn verhoogde achting." Ellen slikte het, en dat kwam misschien doordat zij tegelijk andere en voedzamer spijzen slikken kon. „In de eenzaamheid leert men de menschen kennen," sprak hij plechtig. „Een juffrouw, die zes uur gaans van de bewoonde wereld nijdig zit te mokken op haar kapotte autootje en dan nog een onschuldigen jongeman in zijn vacantiegenot stoort door hem haar venijn toe te blazen, verdient niets van de genadige zonnestralen, die ze op haar hoofd krijgt. De wereld is overbevolkt met dat soort juffrouwen en meneerente zuur en te nijdig om blij te zijn dat ze leven. Ik heb deze oude kar gekocht en Caesar er voor gespannen om er ten minste in mijn vacantie niet mee te maken te hebben en laat ik me nu den derden dag alweer zoo'n exemplaar tegenkomen Ellen overwoog, of zij na behouden thuiskomst misschien eens naar een dokter zou gaan, want zij had gelachen. En het ergste was, dat ze niet om hém gelachen had, maar om zichzelf. Een goede maaltijd heeft trouwens bijna altijd ten gevolge, dat men zich er rustig en vredig door gaat voelen. En het gezel schap van den zigeuner was anders dan ze 't zich had voorgesteld. Toen hij 'n kop koffie inschonk, had zij zich zelfs volkomen met hem verzoend. „Wat denkt u van iemand," vroeg zij, „die zich

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1941 | | pagina 11