5 daar stond hot paard, en er wolkten vliegen omheen en de leidsels hieven slap hangen. Dat bleef zoo vijf minuten; vijf minuten,waarin Ellen met angstig opengesperde oogen naar die griezelig-beweginglooze. leidsels bleef staren. Toen stampte 't paard met den linker-voorpoot. Vervolgens met den rechter-aehterpooten als antwoord oj» deze teekenen van leven zei een stem, uit de duisternis: „Wel, Caesar, is er iets?" Het paard gaf geen antwoord. Er kwamen een paar groote, blauwe wolken naar buiten, dan werd de deur wijder geopend, en een mannenhoofd keek er uil. Het keek Ellen recht in het gezicht-, en toen keek het verbaasd. „Wel, wel.' zei het eindelijk. „Twee eenzamen in de woestijn. Gocdonmiddag." Ellen knikte, eenigszins onzeker. Dit was niet het soort aanspraak dat zij van een zigeuner met messen en ongedierte verwacht had. „Ik hoop," ging het hoofd voort, nadat het eerst een nieuwe rookwolk had onttrokken aan een pijp die er niet al te smakelijk uitzag, „ik hoop dat ik n niet in uw zonnebad gestoord- leb." „Eli. eh. hakkelde Ellen. „Ik heb n niet eerder begroet, omdat Caesar we) eens vaker blijft- staan. Caesar loopt alleen maar als hij er zin in heeft, ziet u. Maar als er iet-s bijzonders is, gaat hij met zijn ponten trappen." Na deze technische uiteenzetting zweeg het hoofd weer, blijkbaar wachtend op een antwoord.' Het was een bruin hoofd met- verward haar, zooals je dat van zigeuners kunt verwachten, maar het was zeer behoorlijk geschoren on er zaten een paar blauwe oogen in. Dit, gevoegd bij zijn beschaafd accent, deed Ellen vermoeden dat hij wel als kind nit do wieg geroofd zou zijn. „Tja," ging hij eindelijk voort, 0111 de conversatie <>l> gang te houden, „wat. anders een weertje, lil-?" Ellen knikte. „En nu we het er toch over hebben," vervolgde hij, „zou u niet aan een ouden bood kunnen komen? Stroo hij voorkeur, en hij mag best een paar modes achter zijn. Het is voor Caesar, begrijpt u. Alle nette paarden dragen tegenwoordig 's zomers hoeden, alleen Caesar niet. Dat is een misstand Het kan zijn, dacht Ellen, dat niet alleen zigeuners, maar ook krankzinnigen wel eens iri woonwagens over de hei komen rijden. Zij wist nog steeds niets anders te doen dan hem star-oogig aan te staren en te zwijgen. „Wol,' zei het hoofd eindelijk eenigszins gebelgd, toon er geen antwoord kwam, „als u een ^vijg- gelofte hebt afgelegd, wil ik u natuurlijk niet verder lastig vallen. Maar kunt ii dan misschien een beetje uit den weg gaan?" „Nee. kan niet. hakkelde Ellen. „Dus geen zwijggelofte," stelde hij vast. „Des te heter. En mag ik vragen waarom het niet kan?" „Kapot....." legde zij stotterend uit. „Ah." zei het hoofd. I)e deur King nu heelemaal open, en de volledige man kwam te voorschijn. Hij was gekleed in dat merkwaardige klcedingst.uk, dat men overall noemt en dat passend is voor alle rangen en standen; dit maakte het nog iets moeilijker om hen. te beoordeeleh. „Kapot!" herhaalde hij. „Dat is niet zoo best. Wanneer u het mij toestaat, wil ik wei eens kijken of ik het mankement, kan verhelpen Ellen aarzelde. De krankzinnige zigeuner had geen onaangenaam gezicht. „Ja, als u wilt. zei ze. Hij kwam naderbij, liep hoogst onbeleefd voor haar langs en wierp een blik op den motor. Hij prutste ei- zelfs iets aan. „Niets stukmaken," waarschuwde zij scherp. Haar garagehouder, die zelf graag, iets verdiende, had haar uitdrukkelijk gezegd, dat zij nooit onder weg door een vreemde aan haar auto mocht laten knoeien. „Dat hoeft niet eens," bromde hij. „Er is geen benzine meer." „Wél waar," stoof Ellen op, want dat wist. ze ten minste zeker. „Niet waar," hield hij vol, en hij hief als bewijs een kurkdroog maatlatje op. „TJ weet er niets van," sprak zij, en uit het. feit dat, hij zieli tot nu toe heel rustig gedragen had, putte zij den moed om voort te gaan. „Ik kan zélf op het, wijzerplaatje zien dat er nog wél benzine is. En ik wil niet dat er vreemden aan mijn auto knoeien." Hij trok een wenk brauw op, zijn gezicht werd wat strakker, maar bij deed niet- wild of zigeunerachtig. „Geef eens een tik tegen datwijzerplaatje," commandeerde hij kort. Ellen haalde haar schouders op en ver roerde zich niet„Het, mzin," mom pelde zij. Er Ir/i ti niet gezegd warden, dat .Ellen ieh eerrechte. „Dan kan ik er verder ook niets aan doen," sprak hij. Hij lilies een omvangrijke-rookwolk uit liep weer naar zijn woonwagen toe, en bromde: „Góeden- middag." Vervolgens nam hij Caesar bij het- hoofdstel en leidde hem met woonwagen en al van den weg af orri haar te passeeren. Ellen keek zwijgend toe. Eerst glimlachte zij zelfs nog verachtend. Maar de wagen kraakte en hobbelde werkelijk over de hei, hij zakte niet ineen, bij zou weer weggaan.... en verder was er niets te zien, geen beweging, geen levend wezen, zoover zij kon kijken „Wacht even!" beval zij. „Waarop?" vroeg de zigeuner, terwijl hij door liep. „Kom, Caesar, doe je best. „Wat moet ik doen?" vroeg zij wanhopig. Het klonk bijna onderworpen. „Op dat wijzerplaatje tikken. Hup, Caesar." Ellen blies. Zóó liet zij haar trots niet deuken. Maar toen de woonwagen hotsend en schuddend wegsnkkelde langs het karrespoor, kon zij niet nalaten toch even op het wijzerplaatje te tikken. Het resultaat was verbijsterend; het pijltje zonk. alsof het door dat eene tikje volkomen machteloos was geworden, onmiddellijk op nul, en hlééf op nul, ondanks een aantal andere tikken. Ellen heet 07) haar onderlip. Zij stond op, deed aarzelend een paar stappen achter den woonwagen aan, en bleef toen weer staan. De zon was al wat lager gezakt, hel. kon niet, vroeg meer zijn. Zij had geen benzine. Het laatste dorp waar zij door was gekomen, lag wel vijfentwintig kilometer terug. E11 liet eenige mensche- 1 ijk wezen, dat zij de laatste uren gezien had, schom melde in een sme.rigen woonwagen weg. „Ho!" riep zij, en Caesar, in de verte, gehoor zaamde. De wagen stond stil. Even later kwam de zigeuner uit zijn achterdeur kijken, en hij knikte haar vriendelijk toe. „Is er iets?" vroeg hij. ;,TT moet mij helpen," sommeerde zij. „Wel," knikte de zigeuner nadenkend, terwijl hij zijn pijp uitklopte, „zeg maar hoe, en met wat." „Ik wil naar huis," legde Ellen uit. „Hoe is het met dat wijzertje?" informeerde iiij. Zij bloosde, keek een anderen kant uit en gaf geen antwoord. „Naar schatting komt hier één keer per dag een kar met heiplaggen langs," veronderstelde hij, „dus als n naar huis wilt, zult u moeten loopen." „Span dat paard voor mijn auto," verzon Ellen, „en breng rne naar een benzinepomp." „Het is zes uur geleden dat ik voor het laatst een benzinepomp zag," peinsde hij. „en Caesar's krachten zullen hem niet veroorloven, dat- heele eind terug te wandelen." „Ik zal er voor betalen," kondigde Ellen kwaail aan. „Dat is héél aanlokkelijk," knikte hij, „maar Caesar is geen materialist. Hij zal niet meer willen, al biedt- u hem duizend gulden. Als u het met een suikerklontje probeert, hebt u nog kans dat. „Praat u geen onzin," viel zij uit.. „Mejuffrouw," sprak hij afgemeten, „ik vrees, dat. mijn tijd me niet toestaat me nog langer mot u te onderhouden, en ik kan 11 geen enkelen raad geven, of het moest dan al zijn dat n gaat loopen. En wanneer u straks, als ik geïnstalleerd ben, een buuxvisite wilt komen maken, za.l het me een ge noegen zijn 11 een beker koude thee aan te bieden." Ellen keerde zich zwijgend om en liejr terug naar haar auto, zonder het wegsukkelende vehikel nog één blik waardig te keuren. Zij ging weer zitten en wachtte. Zij was kwaad, erg kwaad. Een échte zigeuner met drankflessehen en bedelende kinderen had niet zóó onhebbelijk en onbereid willig kunnen zijn als dit- vreemde, on bestemde individu. Hij had liever een suikerklontje dan duizend gulden, zei hij. En dat bespottelijke paard van liem was t-e moe. En de eenige raad, dien hi j gaf, was dat zij maar moest gaan loopen. Belachelijk. Dat deed ze niet, besloot, zij. Hot was te gek. Er moest iets aan ge daan worden, het behoorde in een be schaafd land niet -v;. voor te komen dat je ergens vijfen twintig kilometer moest- loopen om Vervolg op blz. 8

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1941 | | pagina 5