it«/i:\\i s i(i:i iDsst ii v i Een verhaal uit Bretagne door Yves Biauoo 18- Op het pardon (bedevaartkermis in Bretagne) van Saint. Jean de Riec roerden de praatsters van Pont-Aven haar tongen over twee nieuw tjes, die met elkaar in nauw verband ston den. Mère Croisic, de eigenares der herberg bij het station, zou haar stuk land hebben verkocht, voor tienduizend francs; en tegelijkertijd werd bekend, dat Rozenne, haar eenig kind, verloofd was met Jean Pierre le Beuz, den oudsten zoon van een gezeten landbouwer. Klaarblijkelijk was dat land verkocht, omdat er geld moest komen voor Rozenne's bruidsschat. Door het gepraat kwam Rozenne te hooren, dat het land verkocht was, en het duurde niet lang, of zij vroeg aan haar moeder, of het waar was. ,,Ja, het is waar." Rozenne wachtte geduldig op nadere bijzonder heden zij was benieuwd, hoeveel geld het land had opgebracht, maar haar moeder zei er niets meer over. Jean Pierre kwam van de markt met een be vestiging van het bericht, en verzekerde Rozenne, dat hij zijn inlichtingen van den notaris van Pont- Aven zelf had. Hij voegde er met een zeker ontzag aan toe „En het geld tienduizend francs moet in goud worden uitbetaald; hoor je me goed* In goud! Een cheque of bankpapier wil ze niet aannemen." Rozenne knikte, met een glimlachje. „Dan bijt moeder in ieder goudstuk, om te kijken, of 't echt is." „En dan?" Rozenne lachte. Zij kende haar moeder. „Ja, dan stopt ze 't weg, Jean." Jean Pierre keek ontevreden. „Maar, lieve schat, dat is toch te dwaas! Zoo'n bedrag moet dadelijk naar de bank worden gebracht, 't moet worden belegd. Vind je ook niet?" Rozenne knikte. Verontschuldigend ging zij voort: „Maar moeder is nu eenmaal moeder, zie je. Ze heeft zoo haar eigen ideeën." „Enfin, we zullen weieens ernstig met haar praten samen." Zij gingen samen naar mère Croisic zij was in den tuin die niet bij het verkochte land hoorde met haar bijen bezig. Joan Pierre viel met de deur in huis. Op zijn groet liet liij onmiddellijk volgen: „Hoe zit 't met dat geld, dat u morgen uitbetaald krijgt, ma mère?" Mère Croisic fronste; sterk en recht stond zij voor het glimlachend paar, in haar oogen nog twee kin deren. Om tijd te winnen vroeg ze: „Hoe bedoel je?" „U gaat 't zeker hier of daar beleggen, niet?" „Wat ik er mee ga doen, gaat alleen mij aan, jongen." Zij schonk haar aandacht weer aan haar bijen. Rozenne raakte bedeesd den arm van Jean Pierre aan, en smeekend zochten haar oogen de zijne. Naar Rozenne's opvatting was de zaak blijkbaar afge handeld. Maar Jean Pierre schudde zijn hoofd. „U zou dat goud misschien verstoppen, zei Rozenne." „O ja? Jongelui moesten niet zooveel praten Jean Pierre wendde het over een anderen boeg. Welsprekend zijn breede schouders ophalend zei hij rustig „We gaan er helaas niet op vooruit in onze streek." Met die opmerking prikkelde hij de nieuwsgierig heid van mère Croisic. „Nu zeg je ten minste iets verstandigs. Niet voor uit? Achteruit gaan we!" Ze dacht, dat de jongeman haar zou tegenspreken, maar hij knikte en antwoordde met nadruk: „Ja, de mannen drinken slechten cognac in plaats van goeden cider! Dat weet u zelf het beste. En slechte cognac zweept de menschen op. U hebt klanten, die ze maar beter in 't cachot konden stoppen, ma mère." Mère Croisic keek hem nog eens goed aan. „Ga door, jongen. Je leert een oude vrouw, wat ze al wist, vóór jij geboren was, maar ik heb 't niet zoo erg druk vanmorgen." Jean Pierre zei ernstig: „U hebt 't recht niet, zulke mannen in de verleiding te brengen, ma mère." „Wat zeg je?" „Ik waarschuw alleen maar. Wat de eene verstopt kan de andere vinden. Er zijn er onder die lierberg- klanten van u, die er niet tegen op zouden zien, uw keel af te snijden om aan dat goud te komen." „En ik zeg je nog eens: dat is mijn zaak." „Dat is zoo. Maar Rozenne woont hier ook, Rozenne, mijn aanstaande vrouw; misschien stelt u haar leven ook in de waagschaal. Twee vrouwen alleen in een alleenstaand huis. Rozenne keek op. Mère Croisic was ontroerd, maar haar aangeboren koppigheid won het van haar gevoeligheden. Ze zei snibbig: „Rozenne is jouw vrouw nog niet. Ik moet eens opschieten met mijn werk. Rozenne moet aan 't boter karnen. Jij bent de eenige, die niets uitvoert." Jean Pierre was even koppig als zij. Hij ondernam een laatste poging. „Hoort u eens, ma mère ik spreek alleen in uw eigen belang. Zegt u tegen dien notaris, dat hij uw geld op 't grootboek zet. Dan krijgt u een fatsoenlijke rente, en dan kunt u rustig slapen 's nachts. Verder praat ik er niet meer over." Vlug antwoordde mère Croisic „Da's één geluk! En laat me nu door werken, kinderen." Toen mère Croisic dien avond alleen was met haar dochter, poogde zij goed te pra ten,. wat zij zich had voorgenomen. Ze lagen samen in het groote lit-clos, de oude bedstede, 'waarin Rozenne geboren was. Door de luchtgaten in de deuren kon men juist nog iets zien van den haard, le foyer Breton, waarop in alle jaargetijden hout blokken lagen te smeulen. „Ik zal je zeggen, hoe 't zit," begon zij. „Ik heb mijn land voor jou verkocht, Rozenne. 't Grootste gedeelte van het geld zal aan die hebberige lui in Nevez worden uitbetaald voor je huwelijk. Als hot geld er niet was op zijn tijd, raakte je Jean Pierre kwijt." „Toch niet," zei Rozenne. „Toch wél, dwaas kind. Nu ik ver trouw de menschen niet, en de banken vertrouw ik ook niet. Drie oude kennissen van me hebben land verkocht en het geld belegden tweo van de drie zijn er hun geld door kwijt." dat zij een onguur gezicht door het raam, naar binnen had zien gluren. „Dan hebben ze 't, verkeerd belegd." „Ze zijn 't in ieder geval kwijt." „Jean Pierre zou wel zorgen, dat u 't uwe niét kwijtraakte." „Jean Pierre is een beste jongen, maar hij zou er óók een notaris of een bankier bij moeten halen. Vertrouwen jullie maar op mij, Jean en jij. Ik zal die goudstukken zoo verstoppen, dat geen mensch ze kan vinden. En geef me nu een kus en ga slapen." Rozenne kuste haar en mompelde nog: „Maar 't is toch wel een stil, eenzaam huis Het duurde echter niet lang, of zij viel in slaap. Haar moeder luisterde, maar hoorde niets dan de zachte ademhaling van Rozenne. Wat een knap kind was het toch, en wat een onschuldig kindZoo slecht kon een man nooit zijn, dat hij liaór kwaad zou willen doen. Toch lieten de woorden van Jean Pierre haar geen rust. Om de geesten, die er door opgeroepen waren, te bezweren, riep mère Croisic andere geesten op. Waarom had hij zoo aangehouden? Hij had blijkbaar gehoopt, dat zij hem het geld zou toevertrouwen. En waarom niet, als ze bereid was, hem haar dochter toe te vertrouwen? Die problemen lieten haar helderen geest geen rust. Jean Pierre kon het geld kwijtraken, en dan het meisje aan haar lot overlaten. Zijn vader en moeder hadden gepingeld oveT het bedrag van den bruidsschat. Een meisje, dat geen geld meebracht, kreeg heel zeker de deur voor haar neus dichtgeslagen. Dit alles, en nog meer, kregen haar gedachten te verwerken. Vóór zij insliep had zij opnieuw de over tuiging, dat zij er goed aan deed, het geld te ver bergen. Den volgenden dag gebeurde, wat Rozenne had voorspeld. De notaris kwam met de papieren en den zak vol goudstukken. Mère Croisic toetste ieder goud stuk met haar nog sterke tanden. Daarna teekende zij, zwaar zuchtend, de akte, waardoor zij voorgoed afstand deed van haar dierbaren grond. Rozenne was er niet bij. De notaris, die zin voor humor had, lachte heimelijk. Maar vóór hij vertrok sprak ook hij zijn woordje. „Ik heb een brandkast op mijn kantoor. Als u wilt, dat ik het voorloopig voor u bewaar. „Of dat u 't voor me belegt. „Precies. Of dat ik 't voor u beleg...." „IJ hebt zeker Jean Pierre le Beuz gesproken!" De notaris, van zijn stuk gebracht door haar helder doorzicht, knikte. Mère Croisic zei scherp en beslist: „Dank u vriendelijk. Ik vraag maar heel zelden raad. Maar als ik dien noodig heb, kom ik wel bij u, meneer de notaris." „Goed. U kunt over me beschikken." Hij ging heen. Na zijn vertrek zat mère Croisic eenige minuten te genieten van den aanblik der goud stukken. Zij had er nog nooit zooveel bij elkaar gezien. Zij ging met haar hand in den zak en liet ze door haar vingers glijden. Met moeite weerstond zij de neiging, ze uit te spreiden op de eiken tafel. Maar het schoot haar te binnen, dat Rozenne ieder oogen- blik thuis kon komen, zij moest het goud aanstonds verbergen. Zij had de bergplaats al gereedgemaakt. Toen Rozenne kwam, stond haar moeder over den pot-au-feu (gekookt vleescli met. groenten) gebogen. Rozenne had den notaris terug zien wandelen naar zijn kantoor. Het meisje maakte daar terloops mel ding van. Mère Croisic antwoordde, met een even gewone stem: „Ja, hij is hier geweest. Aardige man; als hij zijn zin krijgt ten minste." Over het goud zei ze niets. Na verloop van een maand begon Rozenne op te merken, dat haar moeder veranderde: ze werd magerder, bleeker, en een ietsje prikkelbaar. Jean Pierre wist dat, met het rappe oordeel van zijn jeugd, aanstonds te verklaren: zij miste haar stukje land en haar gewone werk daar. Nu zat zij maar thuis te breien, en zij bediende haar klanten, maar buiten kwam ze hoogst zelden. Rozenne werkte in den kleinen tuin, waar in den herfst maar weinig te doen was. De koeien waren met het land meegegaan, en de boter werd niet meer gekarnd, maar gekocht. „Moeder slaapt niet te best," zei Rozenne tegen Jean Pierre. „Ik geloofnee, ik weet wel zeker, dat ze bang is; maar dat zal ze nooit toegeven." „Bang?" „Ja. Én dat komt door 't geen jij gezegd hebt. Zo

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1941 | | pagina 18