19 is bang, omdat ze denkt, dat ze baar zullen bestelen." „Waarom beeft ze dan niet naar mij geluisterd?" „Ze heeft toch geluisterd?" „Jawel, maar 't goud heeft ze verstopt!" „Ja, dat beeft ze ergens verstopt." „Weet je misschien waar?" „Nee." Er ging nog een maand voorbij. Rozenne bad niet meer zoo'n frissche kleur als vroeger. Zeker kuiltje in baar wang kon Jean Pierre niet terug vinden. Rozenne zag zich gedwongen te bekennen, dat ook zij weinig sliep, doordat haar moeder zoo lag te woelen. „Wat moeten we dan?" vroeg de verliefde jonkman bezorgd, ,,'t Kan zoo niet doorgaan." Rozenne gaf hem een kneepje in zijn hand. „Ik heb een idee," zei ze. „En dat is?" Rozenne zei echter opeens: „Als het geld nu eens gestolen werd, Jean Pierre, zou je me dan willen trouwen zónder bruidsschat?" De eerlijke knaap aarzelde; Rozenne kreeg een kleur. Tóen zei hij vlug: „Ja, ja. Ik zou toch met jé trouwen. Maar mijn ouders.... Je begrijpt 't, wel, is 't niet? 't Zou verschrikkelijk zijn." ,,'t Is nu ook verschrikkelijk," zei Rozenne zacht. „Ik overdrijf niet, Jean; 't is moeder haar dood; ze kwijnt er door weg! Maar zij is zoo koppig. Verleden nacht heb ik er op aangedrongen, dat ze het gotld aan jou zou geven, om te beleggen, en toentoen heeft ze me bijna geslagen." Zij begon te huilen. Jean Pierre kuste en troostte haar. Eindelijk, toen zij haar tranen had gedroogd, zei hij zacht: „En wat was nu dat prachtige idee van je?" „Dat houd ik nog een tijdje vóór me. Misschien je kunt nooit weten geeft moeder nog toe." Wij behoeven nauwelijks te vertellen, dat mère Croisic niét toegaf. Ilaar koppigheid zat diep in haar wezen, in haar ras de forsehe schaduwzijde van voortreffelijke eigenschappen. Het idee van Rozenne kreeg intusschen vasten vorm in haar, het werd'een voornemen, dat haar geen rust meer liet. Die ver andering begon na een gedenkwaardigen avond. Mère Croisic beweerde, dat zij een onguur gezicht door het raam naar binnen had zien gluren. Later, toen zij en Rozenne te bed lagen, hield zij vol, dat zij vlak buiten het huis voetstappen hoorde. De twee vrou wen waren als verlamd van schrik, en toen het licht, werd, zei mère Croisic heftig: „Als ze mij bestelen willen, waarom dóén zij 't dan niet! Ik ga hier 't huis niet uit, maar jij kunt beter in betrekking gaan bij mademoiselle Yvonne." „U alleen laten? Dat doe ik niet nooit!" Zij redekavelden hierover heftig, tot de moeder, van angst buiten ziclizelve, met een heesche stem zei: „Als ik 't je zeg, ga je! Je zult me gehoorzamen, ondeugende meid!" En in haar hart wist Rozenne wel. dat zij gehoor zamen zou, als haar moeder niet andei's wilde. Haar huwelijk zou eerst voltrokken worden na den oogst van het volgende jaar. „Dus u bent meer aan dat goud gehecht dan aan mij?" zei Rozenne vinnig. „Wat een vraag!" ,,'t Is een vraag, waar ik graag antwoord op had. Als u meer van mij houdt dan van dat geld, geeft u het dan aan den notaris, of aan Jean Pierre, of zet u het op de bank. Dan leven we ten minste weer geluk kig." „Jawel. En dan? Het geld zou zoekraken, geloof dat maar vast. En dan was jij je man kwijt,. Juist omdat ik van je houd, omdat jouw geluk zooveel voor me beteekent, bewaar ik liet veilig. Om het geld zelf geef ik niets. Ik heb van mijn land gehou den, maar niet zooals ik van jou houd. We zijn dwaas geweest. We hebben ons wat verbeeld. Toe nu maar, laten we verstandiger probeeren te zijn." Zij omhelsden elkaar, maar de poging Om verstan dig te zijn mislukte jammerlijk. De angst kwam terug en folterde hen nacht op nacht. Eindelijk deelde mère Croisic Rozenne mede, dat mademoiselle Yvonne, van het Hótel des Voyageure, nog wel een kamermeisje aan wou nemen. Even voor Kerstmis, zoo had zij afgesproken, zou Rozenne bij mademoi selle in'dienst treden. In dezen kritieken tijd geschiedde, wat men ver wacht had. De zak met goudstukken werd gestolen Hij was verdwenen, zonder eenig spoor achter te laten. Pont-Aven was natuurlijk tot in zijn diepste diepte geschokt. Mère, Croisic deed aangifte bij de politie. Zij had den zak met goudstukken verstopt onder den grooten haardsteen, waarop dag en nacht houtblok ken vlamden of smeulden een listig bedachte plek, waarvan zelfs haar dochter niet geweten had. De diefstal was gebeurd in den middag, toen mère Croisic in haar tuin aan 't werk was. Rozenne was in de voorkamer, waar de klanten cider zaten te drinken, en zij had de ontdekking ge daan, dat de familiehaard uit was. Dit wekte argwaan; want er was op den hoop asch water gegoten. Rozenne haalde haar moeder, en vijf minuten later was de diefstal aan het licht gekomen. Klanten waren ge tuigen, dat de dikke eiken deur, die van de voorkamer naar de achterkamer leidde, niet open was geweest. De dief moest dus van achter af, door de keuken, binnen zijn geslopen. Maar hoe kon hij geraden hebben, waar het goud verstopt lag? Nie mand minder dan monsieur le maire (bur gemeester) waagde een veronderstelling.jTal van ouden van dagen herinnerden zich nog de verhalen van hun grootvaders over wapenen, die verborgen waren gehouden, in den revolutietijd, door de trouwe Bretons. In vele. oude huizen in Finistère en Le Morbihan, zei de burgemeester, kon men bergplaatsen onder den haard vindon. Eer lijk gezegd, voegde hij er met een gemoede lijk lachje aan toe, zou hij zelf het eerste onder den steen hebben gekeken, als hij den schat had willen stelen. Bij gebrek aan een betere verklaring werd deze veronderstelling door een iegelijk aanvaard. Mère Croisic gaf blijk van groote sterkte en gelatenheid en niemand, die haar goed kende, verbaasde zich daarover. Tegen een vriendin en bloedverwante zei ze met een scherpe stem „Mijn geld ben ik kwijt goed; maar mijn doch ter houd ik misschien." Dit leek wel waarschijnlijk. De ouders van Jean Pierre gaven géén blijk van christelijke gelatenheid. Zij gingen woedend te keer. Zij waren rijk genoeg om een arme schoondochter te aanvaarden, maar dit was geenszins in staat, hun booslieid te matigen. Zij betoonden mère Croisic geen medelijden en bleven op hun boerderij. Maar hun woorden werden getrou welijk aan Rozenne en haar moeder overgebracht. Jean Pierre gedroeg zich ridderlijk. Den middag van den dag na het politie-onderzoek kwam hij naar Pont-Aven en verzocht hij Rozenne, hem te verge zellen naar het Bois d'Amour. Toen hij dat verruk kelijke plekje noemde, waar zoovele minnenden beloften van trouw en standvastigheid hadden gewis seld, zong haar hart in haar borst. Nauwelijks had den zij het groote rotsblok bereikt, vanwaar men uitziet, over het mooiste gedeelte der rivier, of Jean Pierre nam haar in zijn armen en kuste haar vurig. „Ik neem je toch," zei hij, „al kom je op je kousen." Bedeesd zei Rozenne: „Er zitten goede beenen in-." Zij keek hem stralend aan, maar nadat zij nog veel gekust en gepraat hadden, hield zij hem voor, dat" liij zijn oudere tot toestemmen moest bewegen. „Dat komt. wel. De liefde houdt de wereld aan 't draaien, en niet het goud. Maar da's waar ook je had zoo'n prachtig idee. Wat was dat!" Ongekunsteld zei Rozenne: „Dat zal ik je zeggen. Ik had me voorgenomen, moeder niet te verlaten. Maar zij had zich nog sterker voorgenomen, mij van huis te sturen. En dus dacht ikhet goud moet weg, en Jean Pierre moet het stelen en naar den notaris brengen. Ik wist alleen niet, waar het lag." „En ben je daar achter gekomen?" „Nee, dat lukte maar niet. Toen kreeg ik een nog beter idee. Ik besloot, het goud zelf te stelen." Jean Pierre kuste haar. Als candidate-dievegge zag zij er allerliefst, uit. Rozenne ging voort „Ja, ik zou het vast en zeker gedaan hebben. Kijk eens, Jean een meisje weet nooit heelemaal zeker, of ze bemind wordt om haarzelf alleenof ze moet zijn zooals ik nu benstraatarm. Nu ben ik van dien twijfel genezen." Zij lachte vroolijk. Het kuiltje was er weer. „Enfin, ik kwam te weten, waar het geld lag." „Dat is handig van je, Rozenne!" „Heelemaal niet. Ik hoefde niets te doen dan moe der goed in 't oog te houden. Vroeg of laat zou zij zichzelf wel verraden, dacht ik. En de echte dief is Den volgenden dag kleedde zij zich in haar beste japon. natuurlijk net zoo slim geweest. Moeder werkte of zat altijd bij den haard. En nooit kon ze alleen zijn, of ze staarde maar naar den grooten steen, waar de blokken op liggen te branden. Toen begreep ik het. En den volgenden dag kreeg ik mjjn kans. Moeder ging naar mademoiselle Yvonne en ik bleef alleen thuis. Ik duwde de asc.h weg en lichtte den steen op, en toen vond ik de bergplaats. De zak met goudstuk ken lag onder een paar kleinere steenen." Jean Pierre zat in haar opgewonden gezichtje te staren. Snel zei hij„Waarom heb je 't. toen niet genomen?" Met eenvoud gaf zij ten antwoord: „Dat weet ik niet." Jean keek zeer ernstig. Door zijn stilzwijgen ver ward vroeg zij er uitleg van. Hij stond tegenover haar. Er was iets hards in zijn stem, toen hij sprak. Als echte zoon van Bretagne poogde hij zijn doel te bereiken langs een zijpad. ,,'t Is eigenaardig, dat niet één van die gestolen goudstukken voor den dag gekomen en herkend is," zei hij. „Goudstukken kun je toch niet herkennen?" „O niet? De notaris heeft zelfgezien, dat je moeder in alle goudstukken gebeten heeft, en ze heeft sterke tanden." „Nu, en?" „Ik ben er van overtuigd en de politie ook dat de zak met goudstukken nog steeds verborgen wordt gehouden. Alle verdachte personen in Pont- Aven en omstreken zijn bekend. Ze hadden geen van allen de bekoring kunnen weerstaan om een gedeelte van dat geld aan drank te besteden." „Wat wil je daarmee zeggen?" „Toe, Rozenne, zeg me de waarheid nu maar. Jij hebt het goud weggehaald je hebt het ergens verstopt. Ik vind 't handig van je, maar spreek nu op!" „Ik héb 't niet weggenomen, Jean." „Dat heb je wel! Durf je te zweren, bij 't heil van je ziel, dat je dat geld niet hebt weggehaald?" Haar trekken werden zoo hard als steen: 't was haast niet te gelooven, zooveel als zij nu op haar moeder leek. Scherp inademend zei ze beslist: „Nee. Als je me niet op mijn woord wilt gelooven. waarom zou ik dan zweren?" „Omdat ik 't je vraag." „Ik doe het niet." Zjj keken elkaar met, booze oogen aan. Jean Pierre lachte spottend. Toen nam hij zijn hoed af, keerde haar den rug toe en liep weg. Rozenne trok zenuw - aclitig met haar gezicht, maar er kwam geen woord meer óver haar trillende lippen. Zij stond niet ver van den stuwdam. Jean Pierre liep tiaar de fabriek en ging de brug over. Toen hij buiten zicht was, keerde Rozenne naar Pont-Aven terug, over het pad langs de rivier. Zij trof mère Croisic alleen. Moeder en dochter kwamen bijeen op korten afstand van

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1941 | | pagina 19