20 den berookten baard. Rozenne wees met haar vinger naar den steen. „U bent uw geld kwijt," zei ze rustig, ,,en ikik ben Jean Pierre kwijt." Mère Croisic had haast geantwoord: „En da's maar goed ook," want zij dacht natuurlijk niet anders, of Jean Pierre was even tuk op een bruidsschat als zijn ouders. Ze hield echt eb haar mond; dat was het beste middel, om Rozenne te laten doorpraten. Rozenne zei: „Jean Pierre denkt, dat ik uw geld heb gestolen, 't Geld zelf kan hem niet schelen niet veel ten minste. Hij zou me toch willen hebben, al kwam ik op mijn kousen. Maar nu is 't uit." Mère Croisic kreeg Rozenne ertoe, haar het heele verhaal te vertellen. Toen zei ze ,,'t Lijkt wel, of die knaap een voorwendsel zocht om er af te komen. Maar we zullen zien. Er zijn nog meer jongelui jongens in overvloed." „En meisjes ook. die méér in hun kousen heb ben dan hun beenen!" Mère Croisic zei verder weinig, maar ze dacht des te meer. Dat prachtige idee van Rozenne werkte op haar gevoel voor humor. Door haar eenig kind besto len te wordendat zou een goede grap zijn Dien avond lagen moeder en dochter wakker in de bedstede, en beiden dachten zij aan Jean Pierre. Lang na middernacht viel Rozenne in slaap; mère Croisic echter bleef wakker en overwoog vele dingen. Zij vroeg zich af, wat Jean Pierre zou doen. Eindelijk had zij een plan gevormd, en toen zij zoover was, viel zij rustig in slaap. Den volgenden dag kleedde zij zich in haar beste japon en schort, haar mooisten kraag en muts, en sloeg zij den weg naar Nevez in. Zij had Rozenne opgedragen, op de herberg te passen, maar verder niets tegen haar gezegd. De boerderij der Le Beuz stond links van den weg, en men bereikte haar door een laaggelegen laan. Tevreden merkte mère Croisic op, hoe welvarend alles er uitzag, hoe vet de grond, hoe gezond het vee, hoe forsch de paarden. Toen zag zij, op eenigen afstand, Jean Pierre. Hij was ijverig aan 't ploegen. Verderop in een diepte stond het huis. „Goedenmorgen, ma mère." „Goedenmorgen, jongen." Na dien wederzijdschen groet keken zij elkander scherp aan. Ja, wel was Jean een man, die er zijn mocht, in zijn werkpak, 't Zou een genot zijn, de kinderen van zoo'n sinjeur op je knie te wiegen. „De oudelui zijn binnen," zei Jean. „U hebt zeker wel zin in een pintje cider." „Ik kom om jou te spreken, jongen," zei mère Croisic rustig. „Is 't waar, dat je Rozenne wel wilt trouwen zonder bruidsschat?" Jean Pierre antwoordde niét rustig. Hij viel uit met echt Keltische heftigheid. Of hij wou? Ja, voor den drommel! Maar waar diende die malligheid voor? „Denk je, dat ik gek ben?" vroeg mère Croisic. Daar dacht Jean Pierre het zijne over. Wie zijn geld wegstopte, in plaats van het te beleggen, was die bij zijn verstand? Maar hij antwoordde beleefd ontkennend. Mère. Croisic ging kalm voort: „Ik ben hierheen gekomen om je te zeggen, dat Rozenne niet liegen kan, tegen jou niet en tegen mij niet. Ze hééft dat geld niet genomen. Dus wat zeg je nu?" „Ik wil Rozenne hebben, die kleine heks!" „Goed, dan gaan we samen naar je ouders." Terwijl Jean Pierre met haar naar huis liep zei hij, dat hij zijn ouders geen woord had verteld van het geen er tusschen Rozenne en hem verhandeld was in het Bois d'Amour. De oudelui wisten, dat hij met een meisje zonder bruidsschat wilde trouwen, en waren er woedend om. Niettemin werd mère Croisic hoffelijk ontvangen, en uitgenoodigd, het brood met de familie te breken. De zaken konden daarna besproken worden. De ouders van Jean waren tijdens den maaltijd erg vriendelijk. Na de koffie mot cognac stak mère Croisic van wal. „Ik kom eens praten over dien bruidsschat van Rozenne." „O ja," zei madame Le Beuz. „Wat spijtig, dat je dat geld niet belegd hebt, madame Croisic!" Vader Le Beuz knikte plechtig. Spreken deed hij zeldenwant wat een Breton zegt, onder den invloed van cider of sterken drank, kan later tegen hem aan gevoerd worden. En voor hetgeen zijn vrouw zei, was hij niet aansprakelijk. „Had ik het belegd, dan had ik 't óók kwijt kun nen raken," zei mère Croisic. „Enfin, de hoofdzaak is, dat onze kinderen verloofd waren „Onder een bepaalde conditie," betoogde Jean's moeder. Mère Croisic knikte en ging voort: „Ja, ik zou achtduizend francs fourneeren," „We geven niets om geld, madame; maar zonder geld kun je helaas niet fatsoenlijk leven!" ,,U bent toch rijk?" „We zijn niét rijk. We hebben wat we noodig heb ben, omdat we ons geld hebben belegd, en gehou den." „Ja, u moogt van geluk spreken. En u hebt alle bei een goed hart. 't Welzijn van uw zoon gaat u boven alles." „Jean Pierre is onze oudste en liefste zoon. Zooals hij, zoo zijn er niet veel. zoo sterk, en ijverig, en. „Laten we 't daar nu maar niet meer over hebben, moeder," zei Jean Pierre. „Alleen, nu u 't zelf zegt ik heb heel hard gewerkt. voor u." „Voor ons oude menschen is er geen grooter plei- zier, dan de jeugd gelukkig te maken," zei moeder Croisic nu. Vader Le Beuz bromde en streek langs zijn kin. Zijn vrouw zei snibbig: „Als u maar niet denkt, dat we een schoondochter aannemen zonder bruids gift, madame!" Mère Croisic keek naar Jean Pierre. Nu moest hij spreken, óf voorgoed zwijgen. Trad hij als man op, dan zou ze nooit meer aan hem twijfelen. Maar zou hij 't doen? Jean Pierre veroverde met één slag haar heele hart, want hij riep uit: „Ik wil met haar trouwen, al komt ze op haar kousen." Fel keek hij zijn ouders aan. „En tegen u tweeën zeg ik dit: als u ons geluk in den weg staat, moet u zelf de ge volgen maar dragen. Ik kan hier vandaan gaan en zelf mijn kost verdienen." De ouders keken elkaar aan. Zij wisten met zoo iets geen raad, want het was iets onge hoords in de familie. Mère Croisic stond op. „Ik ben hier gekomen in de hoop, dót te mogen hooren," zei ze. „Ik ben tevreden. En Rozenne zal er ook mee tevreden zijn." Verbaasd riep madame Le Beuz: „Groote hemel! Wil je Rozenne geven aan een man, die geen cent bezit?" „Ik wil mijn dochter aan uw zoon geven, en nog méér dan mijn dochter. En nu wensch ik u verder goeden dag." „Ga toch zitten, madame, laten we kalm blijvenWat bedoelt u daarmeedat u nog méér dan uw dochter aan onzen zoon wilt geven?" Glimlachend ging mère Croisic weer zitten. „Mij is 't ook niet slecht gegaan. Ik bedoel, dat ik nog méér heb dan dat goud, dat ze heb ben weggehaald. Ik heb nog wel iets over Jean Pierre was ijverig aan 't ploegen. (Illustraties B. ten Hove) voor een fermen jongeman, die van mijn dochter houdt." „Wil je nog iets drinken?" „Nee merci." Jean Pierre stond op. „Hoort u eens, ik vind 't welletjes zoo. Maakt u die geldzaken maar af ik ga naar Rozenne. We hebben een klein misverstand gehad gisteren." Snel ging hij heen. Père Le Beuz kon niet nalaten te zeggen „Wat zit er een pit in dien jongen! Dat heeft hij van mij. Er zal van ploegen niet veel komen van middag." „Of je moet 't zelf doen," snauwde zijn vrouw. „Enfin, 't spreekt vanzelf, dat Jean Pierre hier niet weg kan. We moeten er iets op vinden. En als mada me bereid is, ook iets bij te dragen" zij koek naar mère Croisic, die haar hoofd boog „zullen wij ook zien, wat we doen kunnen." „Volgens onze vroegere afspraak zou ik acht duizend francs geven, is 't niet?" zei mère Croisic. „U zoudt vijfduizend francs geven, plus de meubels. En na uw dood zou Jean Pierre zijn aandeel in de boerderij erven." „Ja, precies." „Wilt u een nieuwe afspraak maken? Wilt u voor de woning zorgen, zoodat Jean Pierre hier kan blij ven werken, en een geljjk bedrag storten als ik zal kunnen geven, om een kapitaaltje te vormen voor Jean, Rozenne en de kinderen?" Père Le Beuz knikte plechtig. Madame Le Beuz zei knorrig „IJ zet ons het mes op de keel. Ja, dót zullen we doen; maar niets méér." „Laten we 't dan zwart op wit zetten." Père Le Beuz dronk nog een glas, nam pen en pa pier en schreef de eenvoudige overeenkomst neer. Zij onderteekenden die alle drie. Mère Croisic teekende het laatste, vouwde toen het papier op en stak het tusschen haar kleeren. Zij stond ten tweeden male op en wenschte het echtpaaT goedendag. Ongeduldig zei madame Le Beuz: „En mogen we ook weten, hoeveel u denkt te geven?" „O ja zeker! Maar eerst moetik bekennen, dat ik een erg dwaze en koppige vrouw ben. Ik had den raad van den notaris en van Jean Pierre moeten aannemen. Maar ik heb 't niet gedaan, en het goud verstopt. En toen werd ik bang, al bleef ik nog net zoo koppig. Ik wist me geen raad meer van angst. En hoe gaat 't? De eene vrees maakt de andere wak ker. Ik begon aan uw zoon te twijfelen. Ik dacht: als ik nu eens bestolen werd, zou Jean Pierre dan Rozenne nóg willen? En toen heb ik gezorgd, dót ik bestolen werd. Daarna werd ik weer rustig. Maar ik bleef aan Jean Pierre twijfelen. Dat doe ik nu niet meer. En nu vraagt u, wat ik wil geven. Ik ben niet rijk, zooals u, maar u verwacht zeker, dat ik zooveel geef als ik redelijkerwijze kan missen, is 't niet?" „Ja, dat spreekt." „Goed. Nu begrijpen we elkaar. Maar vóór ik het bedrag noem, stel ik één voorwaarde. Laat de kin deren dadelijk trouwen." „Waarom?" „Omdat ze van elkaar houden. En ik zal u nóg iets zeggen: zoolang Jean Pierre ongetrouwd blijft, zal hij uren en uren in 't Bois d'Amour doorbrengen, die hij anders op de boerderij zou besteden. Denkt u er ook om, dat Rozenne uitstekend boter kan maken, en hard werken, net als ik. U geeft niets om geld, zegt u, maar ik wou u er toch even attent op maken, dat mijn dochter lang geen slechte partij is." Père Le Beuz was merkbaar onder den indruk. „Da's verstandige taal," zei hij. „Als wij wat toe geven, mogen de jongelui ook wel iets terugdoen." „Ja, ja," zei madame. „Zooals mijn man zegt. Ze zullen binnen de maand getrouwd zijn. Dus zeg nu maar, wat u geeft, madame!" Mère Croisic zei glimlachend: „Tienduizend francs." Père Le Beuz liet zijn aarden pijp vallen. Madame deed haar mond open, trachtte iets te zeggen, en merkte, dat haar tong verlamd was. Mère Croisic ging voort: „Weet u, wie dien zak goud heeft gestolen? Ik. De redenen begrijpt u nu wel. Ik zal het geld van middag aan Jean Pierre geven, dan kan hij het naai den notaris brengen. Als u er eon even zwaren zak bij hebt gedaan, mogen we zeggen, dat alles zich ten beBte gekeerd heeft. En als u morgen naar Pont- Aven komt, om alles te regelen, blijft u dan bij mij dejeuneeren? Tot morgen!" Zij wuifde glimlachend en ging heen.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1941 | | pagina 20