lluizer vrouw, die de isabeedraagt. Remde muts van Luren. beid (lcn grond onder de voeten verliest. De sierlijke chaos heeft echter een historie en een afstamming, hetgeen gewoonlijk glad over het hoofd wordt gezien. Wanneer we teruggrijpen naar het verleden van de klecdingtradities ten plattolande, blijken de verschillende drachten, die in de laatste eeuw een ongeleenden bloei doorgemaakt hebben, alleen schijnbaar zoo grillig uiteen te loopen en zoo groot in aantal te zijn. Mutsen en kappen, die op het eerste gezicht niets met elkaar gemeen hebben, blij ken bij voortgezet onderzoek nakomelingen te zijn van 'n zelfde dracht, lang geleden, dié zich plaatselijk nog verder gesplitst en verbijzonderd heeft, waarbij het accent in decoratief opzicht anders gelegd werd, zoodat deze drachten weer een heel eigen type ontwikkelden. Verder terugzoekende komen we meer en meer tot de conclusie, dat al onze drachten terug te voeren zijn op drie of vier grondvormen, die we in oorsprong moeten zoeken onder de burgerdrachten van de zeventiende en de zestiende eeuw. Dan zouden dus de vrouwenmutsjes op portretten van Rembrandt en de Iloogh, van Mctsu en Terborgh om zoo te zeggen de voorzaten zijn van alles wat er, opgebouwd van kant en gaas, van tule en stijfsel, vlindert en ritselt, blinkt en praalt op de hoofden van onze Nederland- sche vrouwen „in dracht" op 't land en in de kleine steden. Het is niet altijd gemakkelijk oin iets van de voor geschiedenis van een bepaalde dracht te weten te ko men. Waar het een „levende" dracht geldt, d.w.z. een dracht, die nog dagelijks, niet alleen bij feesten, maar ook m 't werk gedragen wordt, hebben de dragers en draagsters alleen belangstelling voor de gebruiken van het heden en weten daar natuurlijk alles van. Maar begint u over het verleden, dan zullen zij u in negen van de tien gevallen met kracht verzekeren, dat de dracht altijd pre cies zoo geweest is als vandaag en niet anders. Gewoonlijk blijkt volhardend doorvragen naar wat moeder en groot Op Marken zijn de overoude, prachtig gesneden man- gelplanken nog steeds in gebruik. Met dit primi tieve instrument (en veel handigheid) krijgen de vrou wen ook het fijne goed keurig wit de kreuk. moeder droegen al voldoen de om de zekerheid te ver werven, dat ze weliswaar in dezelfde traditie thuis hoorden, maar er toch heel anders uitzagen. Alles wat leeft verandert voortdurend van gedaante, hetzij in opkomst of in ondergang. Die verande ringen voltrekken zich zóó vlug, dat we veilig mogen zeggen, dat elke vijfen twintig jaar een volkomon vernieuwing van de dracht plaats vindt. Nu zijn even wel do meeste van onze drachten beland in een stadium, waarin verdere ontwikkeling practisch niet meer mogelijk is. De hoofdbedekking Noord-Holland is wel merkwaardig rijk gezegend met verrassende en bekoor lijke dracht-verschoningen. Om met de West-Priesche kap, die een kenmerkende oorijzer-dracht is, te bogin- neh, vinden we bij do vro ,- Marker jongens in de merkwaardige, overgang»- driwht van rokkenkind tot jongeman's Zo mers zijn de broeken van wit linnen. De (pappige pandjes aan 't sitsen borsikkie (borstrokje) zijn een over blijfsel vit ver vlogen tijden. TJrker paar. De merkwaardige haardracht van de vrouwen heeft zich de laatste der tig jaar pas ontwikkeld. Vroeger was het een neergekamde „pony'". wen in groot ornaat een hoofdbedekking, die als een zeer kostbare dracht be schouwd moet worden. Over een hreeden gouden oorijzerbeugel waast het zeldzaam geraf fineerde effect van een rag-dunnen blauwen hol van zijden gaas, waar ook hèt rijk geborduurde witte ondermutsje duidelijk doorheen schemert. Hetzelfde vlinder-teere materiaal verbreedt ook de kostbare strook echte Vlaamsche kloskant, met de ingeweven bloemen van het Rijsselsche type, die gesteven en „gepijpt", d.w.z. in keurige regelmatige pijpplooien is gezet en soms achteruit en omhoog gespeld wordt, tot een soort pauwestaart van witte kant. De voor einden van het oorijzer (waarover heel wat te ver tellen zou zijn) eindigen hij de slapen in langwerpig vierkante, heel rijk bewerkte platen van goud, die als luikjes naast de oogen uitstaan en hier „hoeken" genoemd worden. Een paar fijne, gebogen reepen van hetzelfde metaal, die aan weerszijden onder de muts gestoken worden met het smalle uiteinde, geven aan den zoo ge„kap"ten kop 'n zeldzaam fijne „coupe" en 't geheel wordt nog verrijkt door een. evenals de- lange spelden waarmee de muts aan het oorijzer ge hecht wordt, met juweelen versierde „voornaald". Deze sluitend op het vooihoofd liggende versiering wordt met één uiteinde onder kap en oorijzer gescho ven en vormt zoo een onsymmetrische, buitenge woon geestige versiering. Of de naald naar de linker- of naar de rechterzijde onder de kap gestoken was, bepaalde of de draagster nog „vrijster" (d.w.z. niet getrouwd) was, of'reeds de zoete handen van liet huwelijk had leeren kennen. Met plaatselijke varianten komt dezelfde kap nog voor op Terschelling, waar het de tronwdracht bij uitnemendheid is geworden, in tegenstelling met de daagsclie dracht. Het heele eostuum was vroeger kleurig (jakken van donker rood, stemmig groen

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1941 | | pagina 3