EEN SLECHT BEGIN IS
HET HALVE WERK.'
i
if.
EEN VERTELLING DOOR P. DE LEEUW
oris Japa was nu niet
wat je noemt een
vlotte vent. Integen
deel. Om te beginnen was
hij een eenig kind en
met mijn excuses aan alle
eenige kinderen, die dit soms mochten lezen
vreeselijk verwend zooals dat meestal met eenige
kinderen gebeurt. Opgevoed en vertroeteld door zijn
ouders, die hem tot in het oneindige verwenden, was
het een slappe, vervelende jongen geworden, die ver-
geefsehe pogingen in het werk stelde om op vieren
twintigjarigen leeftijd een beetje op een man te
lijken. Gezien de plus-fours, die als een zak om zijn
beenen slingerde,- den uilebril, die op zijn neus
hing gewoonlijk behooren brillen op een neus
te staan en zijn sluik melkboerenhondenliaar,
dat achterovergekamd zijn hoofd bedekte, maakte
hij een niet al te snuggeren indruk. Toch was Joris
hèuseh niet dom. Af en toe kwam er iets in hem los;
kon hij wonderlijk kordaat en snugger' handelen,
met een ervaring en juistheid als van een man met
de grootste levenswijsheid, maar «lat af en toe was
helaas dan ook zeer zeldzaam.
Zoo was het bijvoorbeeld gebeurd, dat. toen Joris
een jaar als aankomend bediende bij de Handels
bank werkzaam was op een salaris van f 35.per
maand, zijn beide ouders door een auto-ongeluk om
het leven kwamen, Joris niets achterlatend dan een
partij ouderwetsche meubelen. Verder geen cent.
Want «1e oude Japa genoot een pensioen en daar
Joris meerderjarig was geworden, stond hij daar met
zijn ziel onder zijn armin ieder geval zonder één
cent. Ook toen handelde hij zeer kordaat en vast
beraden. Hij verkocht den heelen inboedel van zijn
ouderlijk huis, zette het geld, al was het niet veel, op
de spaarbank en ging op kamers wonen. Toen zijn
chef hem met liet verlies kwam condoleeren, maakte
Joris van de gelegenheid gebruik om opslag te vra
gen. De chef, vervuld van medelijden, gaf hem f 60.-
per maand, maar daar scheen liij zelf zoo van
geschrokken te zijn, dat er vooreerst van geen opslag
meer sprake zou en kon zijn.
Toch was Joris zijn geld
wel waard, al was hij een
sul van een vent. Wanneer
een van zijn collega's met
een werkje zat, dat niet
al te best vlotte, dan was
liet Joris wel, die het even
zou doenof kwam er een
opgave waar niemand uit
wijs kon worden, dan was
het Joris, die er werd aan
gezet, en die, als het ver
keerd ging, ook nog de
standjes mocht incasseeren.
Niet voor niets werd hij
weieens spottend „Frederik
Fluweel" genoemd.
Joris zijn kosthuis kostte
een tientje in de week en
de rest, van zijn geld had
hij heusch wel noodig voor
zijn kleeren en zijn studie.
Ja, studie! Want sinds
eenigen tijd deed Joris
wanhopige pogingen om in
het bezit te komen van een
akte M. O. boekhouden.
Daardoor kwam het, ook
wegens zijn geldgebrek, dat
alleen hij 's Maandagsmor
gens niet over de voetbal
wedstrijden van den afge-
loopen Zondag kon mee
praten, dat alleen hij die
nieuwe daverende schlager-
film nog niet gezien had en
dat alleen hij nog nooit was
uitgegaan met de steno
typiste van het kantoor,
Carla Meyers, al droeg zijn
verlegenheid daar ook wel
een steentje toe bij.
Ja, die Carla Meyers was
weer een geval op zichzelf.
Zij was een type van een vrijgevochten meiske.
Gekleed volgens de laatste mode, een figuurtje, wat
alles stond, sportief, een guitig gezichtje, vlot in den
omgang en wonder boven wonder een kei in haar
werk. Op Carla was liet lieele kantoor in stilte of
openlijk verliefd, van den directeur af, die thee met
gebak liet aanrukken als Carla bij hein brieven moest
komen opnemèn, tot den jongsten bediende toe, die
nog kans zag om van zijn zakgeld een pakje sigaret
ten voor haar te koopen. Dan door dezen en dan weer
door dien werd zij uitgenoodigd om mee te, gaan tea,en,
dansen, bioscopen of zeileneen tochtje met een auto,
een rit achter op een motor, een daverende fuif-
avond van een vereeniging: kort en goed, je begreep
gewoon niet, dat Carla nog tijd overhad om eens
naar den kapper te gaan of haar uitgebreide garde
robe te onderhouden. In één woord, zij was de engel
van de Handelsbank.
Ook Joris was in stilte verliefd op die blonde Carla
Er hoeft zeker niet bij verteld te worden, dat het
zelfs zóó in stilte was, dat Joris er van schrok, wan
neer hij zich er op betrapte, dat hij naar Carla zat te
kijken of aan haar te denken. En hoe vond Carla
Joris? Zij vond hem wel een goeien jongen, die een
beetje veel geplaagd werd door zijn collega's, zoo erg
soms, dat zij er een beetje medelijden mee kreeg,
maar toch deed zij nooit iets om Joris uit zijn moei
lijkheden te redden. Integendeel, het was opgevallen,
dat Joris begon te stotteren, wanneer hij eens een
keer ambtshalve het woord moest richten tot,
Carla. En op een keer, dat Carla hem plagend met
de hand door het haar had gestreken, kreeg hij een
kleur tot ver beneden den rand van zijn boord
dat kon men wel niet zien maar trek vermoeden
tot groote hilariteit van het lieele kantoor. Dit was
«le aanleiding, «lat, Carla te pas en te onpas Joris door
het haar streek. En Joris?
Die wist eigenlijk niet of
hij dat nu prettig of
vervelend moest vinden,
maar zeggen deed liij
niets, al was hij meestal
na zoo'n haarstrijkerij den heelen verderen dag van
slag af. Zoo bleef Joris de man, die de klappen
kreeg. Tot op een dag
Joris leefde als een goed loopende klok, dank zij
de kantooruren en de regelmaat ten huize van zijn
hospita. lederen ochtend punctueel om kwart over
zeven werd hij gewekt en stond zijn scheerwater al
klaar, precies acht uur zat hij gekleed en wel aan het
ontbijt en klokslag half negen trok hij «1e deur achter
zich dicht. Om vijf voor negen stapte hij de bank
binnen, waar hij tot twaalf uur zijn werk deed om
dan weer naar huis te gaan, waar hij om half een zijn
brood klaar vond staan. Dan ging hij het ochtend
blad lezen hij nam het nooit mee naar het kan
toor en ging weer weg om tegen half zes weer
terug te komen. Precies zes uur kwam het warme
eten op tafel, aan het menu kon Joris zien wat voor
een dag van de week ze hadden, en de klok van half
zeven vond Joris al gebogen over zijn boeken en
schriften. Twee keer in «1e week ging hij naar les,
maar iederen avond elf uur lag hij onder de wol. En
weer of geen weer, zomer of winter, voor het naar bed
gaan kreeg hij van zijn hospita een warme kwast met
een avondboterhammetje. (Het goeie mensch heeft
op dit oogenhlik geen kamers meer vrij, dus hoeft u
niet om haar adres te vragen.) Joris liet zich maar
bemoederen. Alleen 's Zaterdags was de regeling
anders. Dan ging hij de eene week naar den kapper
en «1e andere week naar het zwembad. Want zwem
men kon hij! Maar dat was dan ook de eenige sport
die hij beoefende. Het was bij den kapper, of liever
gezegd door toedoen van dien kapper, dat Joris'
levenswijze een plotselinge wending zou krijgen.
De kapper, die onder het, knippen en scheren al
liet mogelijke in het werk stelde, om zijn klanten een
van de vele artikelen, die in zijn winkel stonden, te
verkoopen, had aan Joris
een makkelijken klant. Zoo
had hij hem de achtereen
volgende keeren een borstel,
tandpasta, brillantine, een
sigarenaansteker Joris
rookte niet een haar
groeimiddel en een zonne
bril dat was in het
hartje van den winter
aangesmeerd. Nu was hij
bezig om Joris aan het
gokken te krijgen. Niet met
dobbelsteenen of sweep -
stake-affaires, maar met
een gewoon loterijbriefje.
Joris hield niet van loterijen
en Joris stribbelde tegen.
Tot, groote verwondering
van den kapper, die «lat
van Joris niet gewend was.
Hij begon hem voor te
spiegelen, wat er niet alle
maal uit dat stukje papier
kon voortvloeien. Maar
Joris bekeek de zaak erg
nuchter. Als hij geld uit
gaf, moest hij er iets van
waarde voor terugkrijgen.
En van een stukje papier,
dat misschien, maar dan
ook heel misschien, een
onzeker voordeel zou op
brengen, had hij heelemaal
niets terug. Trouwens, Joris
had geen prettige ervarin
gen met loterijen opgedaan.
Op een weldadigheidsloterij
had hij den hoofdprijs ge
wonnen, bestaande uit een
kristallen boterpot, waar hij
Nu wax hij bezig om J oris
aait het gokken te krijgen!
(Teekcning F. Piët)