Een. die lie maat east niet haalt.'
Hij houdt het schepnet al gereed.
,,'t Is kras," zegt de
leek bewonderend.
Dat nu moet men te
gen een hengelaar nooit
zeggen. Want nu gooit hij
er nog een schepje op, hij
raakt in vuur en begint
over karpers en brasem
Zulke knapen! Z'n handen
gaan wijd van elkaar, de
verhalen worden steeds
sterker. Is dat nu 't be
faamde visscherslatijn
„En ving u wel eens
niets?" vraagt de leek in
een vage hoop don woor
denvloed te stuiten.
,,'n Enkelen keer," zegt
do hengelaar bescheiden.
„Maar dan zei m'n vrouw
altijd: da's niks, je bent
ten minste 'n knap poosje
van den vloer geweest."
toen jullie weg waren, zegt deze autoriteit stralend,
,,'n knaap van achtendertig centimeter! En nog 'n
heel net met ander bovenmaatsch goed. Jammer,
dat de fotograaf d'r niet meer was.
L.
Die kan et net mee door: vijftien centimeter.
Een hengelaar, die zijn geluk
Hen gewichtig moment: de voorzitter geeft
het fluitsignaal dat den wedstrijd opent.
er zelfs, die min of meer smalend over het bedrijf
aan den waterkant spreken. Maar dat zijn leeken!
U moot de anderen hooren, we bedoelen de leden
van de vele beugelclubs (vischcolleges zeggen ze in
Amsterdam), lieusche vereenigingen met voorzitters,
vaandels, medaillekasten en wat er nog meer bij
hoort. Dan hoort u andere taal!
Wat drijft den hengelaar steeds opnieuw naar den
waterkant? Zeker, een maaltje viseh wordt in dezen
distributietijd in ieder huishouden hoogelijk gewaar
deerd, maar dat is niet de hoofdzaak.
,,'t Is de sport," zegt een ervaren hengelaar, dien'
we op dit punt ondervragen. „Kijk, je zit te
zitten en opeens krijgt je dobber 'n tik. Dan
komt 't! Niet meteen ophalen, want dan heb je
niks. Je dobber gaat omlaag, nou wordt 't op
passen.
En dan komt het moment, dat de hengel omhoog
gaat. Groot is de spanning, want u kunt 'n baars
van in de dertig centimeter vangen, doch ook 'n
onnoozel witvischje van nog geen tien.
„En soms '11 ouwe schoen!"
„Da's leekenpraat," zegt de hengelaar. „Ik viseh
nou al om ende bij veertig jaar, maar nog
nooit.
Doch curieuze vangsten deed hij wel in z'n lange
praktijk. Ving hij niet eens een snoek in begin
Augustus, let wel: Augustus, als er eenvoudig geen
snoek is? En dan de negen baarzen, die hij achter
elkaar ophaalde aan een en denzelfden worm.
Ergens aan 'n ringvaart
zit 'n ernstig gezelschap
vissohers keurig op 'n rij
tje, daarachter wandelt 'n
>t deeg geuit beproeven. peer met een maatlat
heen en weer. Er wordt
gehengeld om prijzen en dat is een ernstige aan
gelegenheid. De voorzitter heeft de reglementen
bekend gemaakt en het sein tot inleggen gegeven.
Groote lijsten liggen gereed en thans zit de vis-
sclier stil en hij wacht, gelijk men zoo te zeggen
pleegt, op „iemand, dien hij nog nooit heeft gezien".
Dat wachten duurt lang, geen dobber beweegt. En
zoo zitten vijfendertig vissohers een uur en dan
vangt de secretaris een armzalig witvischje, dat hij
meteen weer weggooien moet, want het is onder-
maatscli. Dan blijft het weer 'n tijd stil. Wat is de
verklaring voor dit gebrek aan succes? De wind zit
verkeerd.
,,'t Zit hier anders best," overweegt een der
onfortuinlijke hengelaars. En geduld heeft hij ge
noeg. Was hij eertijds niet een vermaard duiven-
fokker? Nog wordt hij lyrisch als hij over z'11
vogels begint. Duivenkouden en hengelen zijn
twee sporten, die elkaar uitstekend verdragen.
„Alle vissohers zijn dierenvrienden," wordt u ver
zekerd. Maar als 11 dan een hengelaar 'n nieuwen
worm aan den haak ziet slaan, denkt u er even
anders over.
Dan vat de club weer moed: opnieuw zweept een
hengel omhoog. De controleur komt, met, z'n maatlat
in de weer; als 't, visehje. goed plat, wordt gehouden,
is het net, vijftien centimeter, de uiterste minimum-
maat voor wit,viseh. En plechtig wordt na anderhalf
uur deze eerste vangst in de clubannalen ge
boekstaafd.
De leek heeft, thans genoeg gezien, maar als hij
den volgenden dag den voorzitter weer spreekt,
blijkt, lioe wisselvallig de hengelsport wel is. „Nét
De bullen zijn in orde, als nu de viseh maar bijten wil.