v jèmm 1(1) dat er iets met den jongen niet in den liaak moest zijn, als haar echtgenoot iets op luiden toon vroeg. „Ik zal Jantje wel zoeken," zei ze gedwee. Toen de inkt was gevonden, begon de heer Dijkstra snel te schrijven en er kwam een triomfantelijke glimlach op zijn gezicht bij het overlezen van den brief. „Daar zal die koppige kerel het mee kunnen doen," riep hij uit. „Als ze dezen brief krijgen, zal hij wel gauw naar een ander baantje moeten omzien." Een week later ontving de heer Dijkstra een lange officieele envelop, met het stempel van de Provin ciale Lokaalspoorweg Maatschappij in den linker benedenhoek. Hij scheurde haar ongeduldig open en haalde het blad papier er uit. Bovenaan stond het nummer: B30136. De brief was kort. Hij luidde: Mijnheer, Wij ontvingen uw schrijven betref fende de vracht, voor Guineesche biggen tusschen Wormerveen én Tietjeerdummeradeel, gericht aan den directeur van de maatschappij. Alle aanmer kingen omtrent te veel betaalde vracht moeten evenwel worden gericht tot onze afdeeling klachten." De heer Dijkstra schreef aan de afdeeling klachten. Hij putte zich zes bladzijden lang uit in sarcasme, overtuiging en argumentatie en zond den brief weg. Een paar weken later ontving hij antwoord van de afdeeling klachten. Zijn laatste brief was aan het schrijven gehecht. „Mijnheer," luidde het antwoord. „Uw schrijven van 16 dezer, gericht tot deze afdeeling, betreffende de vracht van Guineesche biggen van Wormerveen naar Tietjeerdummeradeel, hebben wij ontvangen. Wij hebben de kwestie met onzen stationschef te Tietjeerdummeradeel behandeld en zijn antwoord zult u hieTbij aantreffen. Hij deelt ons mede, dat u weigert de zending in ontvangst te nemen of den vrachtprijs te betalen. U hebt derhalve geen vordering op onze maatschappij en uw schrijven betreffende den juisten vrachtprijs moet worden geadresseerd aan onze afdeeling tarieven." De heer Dijkstra schreef aan de afdeeling tar ieven. Hij zette zijn zaak duidelijk uiteen en gebruikte al zijn argumenten, waarbij hij nog een paar bladzijden overnam uit een encyclopaedic, om te bewijzen, dat Guineesche biggetjes geen gewone varkens zijn. Met de zorg, die karakteristiek is voor instellingen, die zakelijk en systematisch worden geleid, werd de brief van den heer Dijkstra gestem peld, genummerd en ingeschre ven en begon zijn loop door de voorgeschreven kanalen. Duplicaat vrachtbrief, Dijkstra's ontvangstbewijs van de zending en ver schillende andere authentieke stukken werden aan den brief gehecht en aldus overgereikt aan don chef van de afdeeling tarieven. De chef van do afdeeling tarieven vouwde het .ochtendblad op en zuchtte. Hij keek de papieren achteloos dooT. „Juffrouw Louwes," zei hij tot zijn typiste, „neem dezen brief opStationschef 1 ie- tjeerdummeradeel. Wees zoo goed ons inede te deelen waarom do zending, waarop de stukken no. B30136 betrekking hebben, niet voor den vrachtprijs voor huisdieren is vervoerd!" Juffrouw Louwes maakte een serie krullen en hoeken op haar blocnotes en wachtte met het potlood op liet papier en do oogen vragend gericht op haar chef. Deze keek de papieren nog eens door. „Hé, Guineesche biggetjes!" zei hij. „Waarschijnlijk momenteel al den hongerdood gestorven! Voeg dit aan den brief toe: Hoe is de toestand van de zending op het oogenblik?" Hij wierp de papieren op den les senaar van de typiste, vouwde zijn ochtendblad op, stak dit netjesin zijn bent'''' yïddr eeuwin-slomme idioot, die je oemi zak en gmg lunchen. brulde de heer Dijkstra. (Teekening H. Giesen) Toen Jan Bollema den brief ontving, krabde hij zich eens achter de ooren. „De toestand op het oogenblik," herhaalde hij in .gedachten. „Wat willen die klerken nou weer, vraag ik me af? Die biggen zijn in puike conditie, voor zoo ver ik weet, maar ik ben nog nooit veearts geweest. Misschien willen die kerels wel, dat ik den biggen- dokter roep, om ze de polsjes te voelen. Eén ding weet ik zeker en dat is, dat ze 'n glorieuzen eetlust hebben voor biggen van hun grootte. Eten? Ze zijn in staat het koperen beslag van een kerkdeur af te knabbelen. Als een gewoon varken in verhouding even hartig at als deze biggen, was er binnen korten tijd hongers nood in ons land." Om zich ervan te verzekeren, dat zijn rapport overeenkomstig de feiten zou zijn, ging Bollema naar den achterkant van zijn kantoor en keek in de kooi. „Een, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, acht!" telde hij. „Zeven gespikkeld en een heelemaal zwart. Alle gezond en wel en etend als nijlpaarden Hij ging terug naar zijn bureau en schreef: „Den lieer Rilsema, chef van de tarievenafdeeling. Waarom ik zeg, dat Guineesche biggen varkens zijn? Omdat ze varkens zijn en dat zullen blijven tot u zegt, dat ze het niet zijn, wat mijn regle ment voorschrijft. Dat weet u toch even goed als ik? Voor wat hun gezondheid betreft, dat is in orde en ik hoop van u ook. P.S. Er zijn er nu acht, de familie is uitgebreid, alle goede eters. P.S. Tot nu toe heb ik twee gulden voor voer uitgelegd. Kan ik deze bij de nota opschrijven?" Rilsema, de chef van de afdeeling tarieven, lachte, toen hij den brief ontving. Hij las hem nog eens over en werd toen ernstig. „Natuurlijk!" zei hij. „Bollema heeft gelijk. Varkens zijn vaTkens. Vervolg op blz. 8

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1941 | | pagina 5