in Overijsel was pored, doordat men per auto snel
een serum uit Utrecht had kunnen aanvoeren.
Dit, was nu eens een feit. meende .Tef, dat opa
mot al zijn dwarsdrijverij niet weg kon praten. Aan
het einde der voorlezing haalde hij diep en tevreden
adem.
„Hoe vindt 11 dót dan?" zei hij, zorgvuldig nie
mand aankijkend.
,,'t Is komkommertijd," zei opa rustig. „Ze liegen
't natuurlijk."
Andormaal werd Jef rood, langzaam hoe langer
hoe rooder. Hij legde zijn mes en vork neer en stond op.
„Ik heb verdraaid veel zin...." begon hij met
een stem vol wrok.
„Maak opa niet zenuwachtig, Jef," zei Aunie
vlug. „Hij is jarig vandaag. en hij gaat naar
Delft."
Door haar smeekende oogen en door er tijdig
op te wijzen, dat het een opalooze dag zou worden
voorkwam Annie nog op het nippertje een ramp.
Weer slikte Jef met inspanning iets weg. Toen keerde
hij zich om en liep de kamer uit. Annie volgde hem.
Mopperend zette Jef zijn pet op. „Maar ik waar
schuw je vooruit," zei hij, „lang verdraag ik 't niet
meer. Hij met zijn aiitemebielen
't. Was een goed kwartier loopen van huis naar
't stationnetje, waar opa uit zou stappen, nadat hij bij
de nichten te Delft zijn verjaardag had doorgebracht,
't Was al vrij laat, en 't was.een stille weg, dus ging
Jef met Annie mee, al deed hij 't niet graag.
„Waarom blijft hij niet bij die Jurriaansen logee-
ren, als hij er tot 's avonds blijft?" mopperde Jef.
„Waarom neemt hij den bus niet, dan kan hij voor
de deur uitstappenHij met zijn autemebielen...."
Hij werd nog knorriger, toen opa met hen het
station uitkwam. Want gelijk steeds, wanneer opa
de Jurriaansen had gesproken, en vol Delftsch
nieuws zat, had de oude heer geen woord voor Jef
over.
Met een nijdig gezicht waar niemand last van
had, want 't was donker liep Jef vooruit, totaal
onverschillig voor het gebabbel achter hem. Maar er
heelemaal aan ontkomen kon hij nietwant sommige
f zinsneden werden, om zijnentwille, met snerpenden
nadruk uitgesproken; vooral het verslag van een
ongelukje, dat een der jongste Jurriaansen overkomen
scheen te zijn.
„Op hol geslagen en dwars over hem heen ge-
loopen," krijschte opa. „Nóg een mirakel, dat hij nog
leeft. Maar hij zal er nog last genoeg van hebben,
aan dat been let maar op mijn woorden
(„Ouwe gek," mompelde Jef.)
„En ik zei: praat mij niet over onvoorzichtig
rijden, zei ik. Hij is op hol geslagen, zei ik. Da's de
lieele geschiedenis.
(„Ach, man, hou je gezicht," tierde Jef inwendig.)
Zij hielden rechts een voetpad was er niet
en opa liep het meest naar 't midden van den weg,
met Annie aan zijn rechterhand. Die plaats zon hij
zeker nooit gekozen hebben, als de opwinding van
dien dag geen afbreuk had gedaan aan zijn gewone
overmatige voorzichtigheid.
Zij hadden aldus een minuut of vijf geloopen, toen
het gebeurde.
Geklepper van hoeven achter hen, bij vlagen
begeleid door valscli gezang van een schorre stem,
was al eenigen tijd snel naderbij gekomen, toen Jef
omkeek en met verontwaardiging constateerde, dat
er een rijtuigje aankwam zonder licht. Enkele
seconden daarna had hij begrepen, in welken toestand
de onzichtbare koetsier verkeerde, en riep hij tegen
de twee achter hem: „Pas op! Opzij!"
Hij hoorde het minachtende antwoord van opa:
„Maak je niet zoo druk! Er kan niets ge. en
toen scheen het paard met het rijtuigje recht op hen
in te rijden.
„Komt u toch hier!" kreet Annie, terwijl ze,
blindelings naar opa Jurriaans grijpend, met haar
gezicht tegen de heg drong.
„Hó zeg! Deuk jij dat de lieele weg.. bulderde
Jef boven het lawaai van hoefslagen en dronken
gelal uit, terwijl hij opzij sprong.
Toen was het rijtuigje met zijn vroolijken koetsier
voorbij, en er bleef een stilte, waar de verschrikte
stem van Annie beangstigend doorheen sneed.
„Wat is er? Is er iets gebeurd?" Met óén stap was
Jef bij haar.
„0, Jef.... Opa...." klaagde ze.
Jef viel op zijn knieën naast het lichaam, waar hij
bijna over gestruikeld was. Een lucifersvlammetje
maakte opa Jurriaans zichtbaar, roerloos liggend,
met zijn gezicht naar den grond.
Toen kwamen 'plotseling het hoofd en de hals van opa omhoog van het witte kussen.
„O, Jef!" kwam er smartelijk over Annie's lippen.
„Hij zal toch...."
„Een klap van 't lamoen gehad, denk ik." Jef
tastte even hier en daar, in 't donker, na het snel
verstorven licht van -den lucifer. Toen kwam hij
overeind en riep: „Naar een dokter gauw!"
Als ten antwoord kwam er het gezoef van een
auto, en een seconde later stond Jef als een bezetene
te wuiven in het licht van naderende koplampen.
Een grootc open wagen stopte met knarsende rem
men.
„Iemand aangereden?" zei een lange man, die snel
uitstapte.
„Zoo'n vervloekt paard en wagen," zei Jef gejaagd.
„Op hol geslagen
De zenuwachtigheid was eenigszins geluwd. Opa
Jurriaans lag in zijn bed, verzorgd door de bedaagde,
maar ongeloofelijk actieve wijkzuster van het dorp.
Zij was al heel vlug gekomen op haar driewieler, en
beijverde zich nu het meest, om Annie, met haar
onrustig gevraag, op een afstand te houden.
De laatste woorden van den dokter waren gerust
stellend geweest, maar wel had hij heel ernstig
gesproken over hetgeen waarschijnlijk gebeurd zou
zijn, als opa niet zoo vlug naar huis was gebracht,
en geneeskundige hulp niet zoo vlug was ingeroepen,
door dien weiwillenden automobilist.
Jef zat in de huiskamer, en nu de opwinding
bedaarde, en de koffie maar niet verscheen, die Annie
al drie kwartier geleden begonnen was te zetten,
kwamen zijn grieven van vóór het ongeluk met
nieuwe kracht weer boven.
„Mooie boel," mopperde Jef. „Zal me een hand
geld kostenAls hij den bus had genomen, was
't niet gebeurdHij met zijn autemebielen
Maar toen klaarde zijn gezicht eenigszins op. „In
ieder geval," ging hij voort, „zal hij in 't vervolg wel
een toontje lager zinger, als hij nog onzin over auto's
uit wil slaan."
Somber triomfantelijk ging hij op die gedachte
door.
„Door paard en rijtuig overredenen zijn
leven gered door zoo'n stinkenden auto," hoonde Jef,
kwaadaardig voldaan. „Nu ben ik benieuwd, wat hij
dóórop te zeggen heeft."
Nog tien minuten gingen voorbij, en zijn ongeduld
om het wegblijven van Annie laaide jdotseling op
tot toorn. Toorn tegen de manier, waarop zijn avond
bedorven was, en tegen hem. die schuld had aan zijn
wrevel. Met plotselinge, boosaardige vastberadenheid
stond hij op.
Als Annie niet kwam, ging hij haar halen.
De dokter had voorspeld, dat opa nog een paar uren
bewusteloos zou blijven, maar daarbij had hij mis
schien te weinig rekening gehouden met het taaie
gestel van den ouden heer.
In ieder geval, toen Jef de deur van de slaapkamer
opendeed - en tot zijn stomme wanhoop begroet
werd door een boos gezicht van de verpleegster, en
door koortsachtige, wuivende wenken van Annie, dat
hij onmiddellijk, en geruischloos, moest verdwijnen
toen kwamen het hoofd en de hals van opa
Jurriaans, merkwaardig veel gelijkend op het hoofd
en den hals van een geplukt hoen, plotseling omhoog
van het witte kussen.
Onmiddellijk keken zijn kleine, heldere oogen strak
en met volkomen begrip naar Jef, die op den drempel
stond.
„Zeg, hoor eens," kwam krakend opa's stem.
„U moogt nietfluisterden de zuster en Annie
tegelijk, met, scherpte van bezorgdheid.
Jef stoorde zich niet aan-de waarschuwingen de
dringende oproep van den patiënt trok hem nader.
En wat de twee vrouwen nog poogden te zeggen, werd
overstemd door opa Jurriaans, die opgewonden en
hortend, maar met verbazingwekkende kracht van
geluid vroeg:
„Wat is er eigenlijk gebeurd? Zeg eens op!" In
de heldere oogjes stond de tinteling, die Jef kende,
waaronder Jef zoo vaak had geleden. „Was 't een
autemebiel? Ben ik overreden door een antemebiel?"
Wat vroeg hij het gejaagd, zenuwachtig! Wat
genoot hij al vooruit van den triomf, dien hij voorzag
Het leek wel of opa Jurriaans er naar gesnakt had,
overreden te worden door een dier gehate „aute
mebielen".
Opeens, woedend, besefte Jef, dat opa zich om
niets bekommerde, en er pijn en ziekte voor over zou
hebben, als liij overreden was door een auto. Hij wou
er zich op kunnen beroemen, dat hij het slachtoffer
was geworden van zoo'n ellendig vehikel! Dan eerst
zou hij onoverwinnelijk zijn, het volste recht hebben
voor zijn haat. Dan had hij een troefkaart in handen,
die hij altijd gebruiken kon, en heel zeker herhaal
delijk gebruiken zóó.
In de borst van Jef Bróggeman verhief zich de
opgekropte ergernis van maanden en maanden
met een kwaadaardige, wraakzuchtige blijdschap.
„U bent overreden," zei Jef, langzaam en na
drukkelijk, „door een...."
Hier bleef Jef steken.
„Door een autemebiel? Zeg nou op! Die op hol
geslagen was, niet?" drong opa aamborstig op
antwoord aan.
Nog bleef Jef zwijgen.
„Nou? Is 't niet zoo?" riep de patiënt, pijnlijk
ongeduldig.
Toen sprak Jef, tusschen zijn tanden door.
„Ja," zei liij, ,,'t is zoo." En met inspanning van
al zijn zielskracht ging hij voort„En u was al dood
geweest, als ze u niet met paard en wagen gauw naar
huis hadden gebracht."
Hij wachtte niet op het gekraai, dat voort moest
komen uit de vogelachtige keel van den ouden man
hij hoorde niet meer, dat opa Jurriaans zegevierend
uitriep: „Zie je nou wel! Dacht ik 't niet!" want
hij was als een vluchteling de kamer uitgehold.
Toen hij beneden kwam, in de huiskamer, stak hij
een sigaret aan en woedend wierp hij den lucifer van
zich af. Zijn gezicht was rood, opstandig.
„Hij is toch zeker jarig vandaag?" vroeg hij wild.