DE WEDDENSCHAP ffoor Vita 9 van Rijn keek zijn ondergeschikte ietwat beteuterd aan. Hij kon toch niet.... en dan dacht hij dat Kortèin weieens een goocheltruc kon uithalen en plotseling het geld uit zijn jas kon tooveren. „Geen goocheltrucjes, hoor!" waarschuwde hij. Edie lachte. „Al wat ik uit uw zak haal is van u. ir begrijpt toch wel, dat ik geen tienduizend gulden bezit. Neen, mijnheer, het betreft een heel eerlijke weddenschap. Mag ik even uw jas?" De directeur keek even besluiteloos om zich heen, liep toen naar de deur, die de verbinding vormde tusschen zijn privé-kantoor en de bank, draaide den sleutel om en trok zijn jas uit, die hij Kortein over handigde. Deze voelde in al de zakken, zelfs in de mouwen en toen met een ,,TJ staat me toe" sneed hij met een pennemes een stukje van de binnenvoering los. Geen bankbiljetten. De directeur keek triom fantelijk. ,,U staat mij zeker wel toe dat ik u even fouilleer „Neen. waarachtig niet, dat gaat te ver." Edie Kortein haalde zijn schouders op. „Dan kan ik mij natuurlijk niet overtuigen, en in dat geval...." De ander weifelde. „Nu, vooruit dan maar, maar maak het kort." Vlug gingen Edie's vingers over vest en broek van zijn chef, maar geen bankbiljetten. „Ik heb mij inderdaad vergist," zei hij ten slotte, toen hij zijn onderzoek had beëindigd. „U hebt de weddenschap gewonnen." En in zijn portefeuille tastend haalde hij daaruit een briefje van honderd, dat hij zijn directeur, «lie zich inmiddels weer had aangekleed, overhandigde. De heer van Rijn nam het met een genadigen blik aan. „Eigenlijk moest ik het geld weigeren," zei hij op vaderlijken toon, „maar ik vind het beter, dat het verlies van deze honderd gulden een lesje voor je zal zijn, om eindelijk eens te breken met die eigenaardige liefhebberij van je." Edie verliet het kantoor met de verzekering dat hij in dezen zijn best zou doen. Mevrouw van Rijn kreeg nog dienzelfden dag haar bontjas met een lang verhaal over het gebeurde, waaruit duidelijk was op te maken, hoe trotsch haar man was op het winnen van de weddenschap. Ook schreef Van Rijn dadelijk aan zijn collega om hem zijn succes te berichten. Twee dagen later kreeg hij van dezen een woe denden brief terug, luidende: Zoekt, tl ine zakken eens na." (Teokening B. ten Hovel Amice, liet jongmensch Edie Kortein, dat overge plaatst is naar jouw kantoor, is een goede werkkracht en zal zeker voldoen. Ik wil je echter waarschuwen voor zijn grooie liefde voor wedden schappen. Dat is gewoon een ziekte van hem en het gekke is, dat hij ze altijd wint. Je weet, een gewaarschuwd man Met collegiale groeten enz. Deze brief was onderteekend door Frederik Roelands, directeur van 't bijkantoor der Crediet- bank, en gericht aan zijn collega te Maashoven, den heer van Rijn. Deze laatste schoof, na den brief te hebben gelezen, zijn gouden bril iets naar boven en tikte zich eenige malen met een vouw been tegen den neus. Dat was zoo zijn gewoonte wan neer hij over iets nadacht. Zoo, zoo, prevelde hij binnensmonds, houdt «lat jongmensch zooveel van wedden. Nu ja, wanneer hij dat onder vrienden doet, kon hij, Van Rijn, er geen bezwaren tegen hebbed, maar op het kantoor zou liij 't in geen geval, dulden. De Credietbank was 'n zeer gerenommeerde instelling. Hij zou nooit toestaan dat door liet personeel gegokt of gewed werd, al was het om «1e kleinste kleinigheid. De reputatie van het kantoor moest tegen elke verdenking gevrijwaard blijven. Ilij besloot den jongeman maar onmiddellijk zijn opwachting te laten maken. Hij belde, schoof zijn bril weer op zijn neus, en deelde den binnengekomen bediende mede, dat hij den heer Kortein bij zich wilde hebben. „Mijnheer Kortein is vandaag voor het eerst hier?" vroeg hij nog. „Ja, mijnheer." „Goed, laat mijnheer dan hier komen. Ja, dat wilde ik je nog vragen. Heeft mijnheer Kortein met je gewed?" De bediende trok verwonderd zijn wenkbrauwen op. „Wat bedoelt u, mijnheer?" „Nu ja, heeft mijnheer Kortein niet een wedden schap met je aangegaan, over het weer of over iets anders?" De bediende schudde ontkennend zijn hoofd. „Neen, maar mijnheer Kortein is nauwelijks een uur hier." „Goed, goed," zei de directeur, „als je er maar aan denkt, dat ik onder geen voorwaarde wil hebben, dat er hier op het kantoor gewed wordt." Eenige oogenblikken later trad de heer Edie Kortein binnen en maakte zeer correct z'n opwach ting. De directeur wees hem een stoel en een zakelijk gesprek volgde, waarbij den heer Kortein verschil lende vragen werden ge steld, omtrent zijn kennis van het bankbedrijf. De directeur was tevre den, maar onder het gesprek was het hem opgevallen, dat zijn bediende hem tel kens doordringend aanzag. „Ziet u iets bijzonders aan mij?" vroeg hij ten slotte glimlachend. Kortein knikte en lachte even. „Inderdaad, mijnheer, en als u het niet vrijpostig van mij vindt, zou ik u graag willen vragen, waarom u. terwijl u toch in de bank een kluis hebt, tien bank biljetten van duizend gul den los bij u draagt?" Met een ruk ging de bril omhoog. „Draag ik tien bankbiljetten van duizend bij me? Versta ik je goed?" De ander knikte en lachte verontschuldigend. „Ja, mijnheer, 't spijt me als u er bons om zoudt worden dat ik het gezegd heb, maar werkelijk, het is waar." „Zeg 'ns, jongeman, ik heb je hier niet geroepen om grapjes te verkoopen." Edie Kortein maakte een afwerend gebaar. „Dat zou het laatste zijn waaraan ik zou hebben gedacht, maar het is precies zooals ik u zeg, u hebt tien bankies van duizend zoo maar los weg bij u." „Maar, mijnheer," barstte de directeur uit, „dat is onmogelijk, ik heb ongeveer vijfentwintig gulden in mijn portemonnaie en verder heb ik geen rooien «luit bij me." „Ja, ik begrijp niet dat u het zelf niet weet," zei Edie. „Natuurlijk zon ik het weten, dat is nogal logisch." „En toch hebt u ze bij u." „Dus u wilt beweren dat ik tienduizend pop bij me draag?" ,Ja, mijnheer, en daar verwe «1 ik honderd gulden om." Ah, «laar heb je liet wedden, schoot het den direc teur door het hoofd, en tevens dacht hij eraan, dat Kortein de reputatie had van nooit te verliezen. Kon hij dan toch tienduizend gulden in zijn zak gestoken hebben? Hij moest eens even goed naden ken en terwijl het vouwbeen in regelmatig tempo tegen het reukorgaan werd getikt, liet directeur van Rijn nog eens even al zijn bezigheden van dien mor gen de revue passeeren. Neen, uit de kluis kon hij dat geld niet gehaald hebben, want hij was er dien morgen nog niet geweest. Had de kassier hem mis schien dat geldWas hij toen misschien even verstrooid geweest? Neen, den kassier had hij vanmor gen nog niet gesproken, dat wist hij vast en zeker. Neen, het kon niet, het was belachelijk en honderd gulden wilde die jongeman verwedden? Honderd gulden? Nu, die zou Edie dan toch kwijt zijn als Van Rijn daar op in ging. Honderd gulden? Natuurlijk, liet geld zou hij hem teruggeven.... maar zijn collega Roelands te kunnen schrijven dat hij den eersten keer Kortein zijn weddenschap had doen verliezen, dat was watEn bovendien, als hij het toch eerlijk gewonnen had, zou hij zijn vrouw dat aardige bontmanteltje kunnen geven waar ze zoo verzot op was. Ze had het wel niet noodig en in «lezen tijd was liet natuurlijk onzin om zoo'u luxe artikel te koopen, maar als het nu eens kon door zoo'n aardigheidje, want per slot van zake was het maar een aardigheidje „Top, ik neem het aan," riep hij opeens. „Voelt u uw zakken maar eens na," zei Kortein. Mijnheer van Rijn zocht in zijn binnenzakken, in zijn buitenzakken, haalde alles uit. maar bankjes kwamen niet te voorschijn. „In uw vest- of broekzak misschien," veronder stelde Kortein. Maar ook daar werd niets gevonden. „Eu toch hebt u ze bij u," hield Edie vol. „Maar u ziet toch zelf. „Mag ik er eens naar zoeken vroeg lnj. Mijnheer Amice, Ik kan niet begrijpen dat je zoo stom bent geweest om na die waarschuwing van mij nog met Kortein een weddenschap aan te gaan. Je hebt mij daarmee 'n enormen strop bezorgd, want op den dag dat Kortein hier wegging wedde hij met mij om driehonderd gulden dat hij je den eersten den besten dag met jouw goed vinden op je eigen kantoor zou jouilleeren en zelfs de voering van je jas zou lossnijden. Met collegiale groeten enz. Frederik Roelands.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1941 | | pagina 9