DE GELUKKIGE HOLLANDER floor Hendrik Vlieland 4 met illustraties van Frans Piët We zaten op het terras van het groote „bier huis", in de schaduw van het scherm, en er kwam een klein meisje naar onze tafel toe, 't Was broeiheet weer, we hadden koud bier voor ons staan, en ik verbeeldde me, dat het havelooze kind verlangend naar de stukjes ijs in onze glazen keek. Maai' misschien ging 't om het bier zelf. die Argentijnsehe jeugd blijft niet lang kind, onder die heete zon. Ik heb daar eens een krantenjongen gekend, amper grooier dan mijn duim, en die rookte een sigaar haast zoo groot als hijzelf, en kon zonder blikken of blozen drie glazen ante achter elkaar leegdrinken. De bloote voeten van het meisje waren bruin door het stof van het plein, en van haar vuile hand hing een sliert loterijbriefjes neer. Loterin vroeg ze, met een vonkje van hoop in haar donkere oogen, en ze wriemelde met haar bloote teenen. Manuel, de zoon van den importeur, met wien ik onderhandelde over een order, keek me lachend aan. „Bent u nogal gelukkig?" vroeg hij. Ik schudde mijn hoofd. „Ik kan er niet erg op roemen," zei ik langzaam, want ik had nog .moeite met het Spaansoh. „In loterijen win ik nooit iets." Het ventende meisje begreep al, dat er aan ons niets te verdienen was. 2.ij liep spijtig door, maar Manuel greep haar bij haar arm en wees. „Kijk," zei hij. „daar gaat de gelukkige Hollander. Dié koopt wel een briefje." Ik keek, waar hij heen knikte, en zag een ouden man. krom van ouderdom, met stijve stapjes over de plaza loopen. Hij had een mand met sinaasai>pels aan zijn arm, en hield zijn hoofd met zijn haveloozen, ouden hoed gebogen, alsof iedere stap hem moeite kostte. Maar het meisje lachte en schudde haar hoofd. „Nee, senor. De gelukkige Hollander heeft natuur lijk al lang 'n briefje. Hij koopt er altijd direct een, als ze uitkomen." Weer keek ze verdrietig, toen lachte ze, groette met haar hand en liep door. „Is dat een Hollander?" vroeg ik, nog steeds naar den ouden man kijkend, 't Leek me meer een afge dankte herder uit de pampas dan een zoon dei Bataven. Manuel keek verwonderd. „Nooit van gehoord?" riep hij uit. „O nee, u bent hier voor 't eerst!" Even trok hij zijn schouders op. „Heel Santa Fé kent den gelukkigen Hollander. Hij is uit Suriname hierheen komen dwalen, en liij heethoe noemt u dat in 't Hollandsch?Juan." „Jan," vertaalde ik. „Ja, precies. Hij woont achter aan de rivier en hij verkoopt fruit aan de matrozen op de sehepen.Maar hij is vroeger schatrijk geweest. Zou je niet zeggen, hè?" Peinzend keek liij den ouden man na, die voort- slofte naar den overkant van het plein. „Nee, dat zou je zéker niet," antwoordde ik. De gelukkige Hollander liep langs de marmeren stoep van hotel Parana, waar ik logeerde. En boven op die stoep stond de portier met zijn prachtige pakje - roode jas vol medailles en zijn langen, witten knevel. Eri die fraaie portier groette den gelukkigen Hol lander. Maar hoeZoo had hij mij nog nooit gegroet. Het was een saluut, zooals een veteraan het geeft aan den gepensionncerden generaal, die zijn afgod is geweest, of een oude matroos aan zijn schip, vóór het naar den slooper gaat. Het was een groet vol genegenheid en vol respect. Je moest zóó'n knevel hebben en zóó'n jas dragen, om zoo te kunnen groeten. En aldus groette die hotelvoornaamheid den slof- fenden fruitventer, en de „gelukkige Hollander" groette terug met ecu ernstig, waardig knikje. Ik keek Manuel verbaasd aan, en hij lachte om het gezicht dat ik trok. „Ja, ze kennen hem allemaal. Ik zei toch al, dat hij schatrijk is geweest?" Hij grinnikte even. nam een slok bier en ging voort: „Eéris. nee, tweemaal is hij rijk geweest. Hij woont al heel lang in Santa Fé. Eerst in Suriname geweest, toen in Bra zilië, en toen hier ge komen. Toon was hij nog vrij jong, en een oom van hem had een boerderij ergens bui ten. Gelukkige Jan was er een jaar, toen zijn oom stierf, en toen kreeg Jan de estancia. En wét een estancia!" Hij hief zijn handen en zijn oogen hemelwaarts. „In den goeden ouden tijd, toen de veefokkerij nog in haar eersten glorietijd was, had je hier veel van die rijke estancia's, allemaal particulier bezit. Toen zat er veel geld hier in Santa Fé. Nu is dat niet moer zoo. De maatschappijen in Buenos Aires hebben de boerderijen in handen gekregen, en hier is alleen nog maar geld te verdienen met tussehen- handel en in de loterij." Hij zuchtte even en keek jieinzend voor zich. „En de gelukkige Hollander?" vroeg ik. „Die raakte ook zijn estancia kwijt." Veelzeggend strekte hij zijn handen uit. „Weg! De gelukkige Jan was over 't paard getild door zijn geluk, ziet u. Hij ging te veel uit en liij was te royaal. Zijn vrienden en liij had er een massa konden doen, alsof al het zijne 't. hunne was. Ja, 't is sterk, maar in tien jaar tijds was de rijke boerderij naar de haaienopge geten door het casino en de wedrennen en de wijn huizen en de vrienden.... en Juan de Hollander zat aan den grond!" „Vandaar zeker „de gelukkige Hollander"!" zei ik spottend. „Nee, amigo," grinnikte Manuel. „Ik zal je ver tollen, hoe hij aan dien bijnaam kwam. Hij kreeg een baantje op een kantoor hier in Santa Fé, en toen kwam er de Grande, de eerste Argentijnsehe staatsloterij, en - milagrtr de. müagros wie wint den hoofdprijs? Juan de Hollander! Vijftigduizend poso's, am igo meer dan tweehonderdvijftigduizend gulden Dat was me een dag! Juan ging in een groot hotel wonen en begon zijn oude leventje weer, met zijn vrienden en den drank en het spel. Alle dagen feest, en 't. mooiste rijtuig van heel Santo Fé met zes paarden, en aan de wedrennen meedoen, en een eigen huis laten bouwen aan de Pradaof 't gold niet opkon Manuel moest even op adem komen en zijn keel opfrissehen met bier. Zijn oogen schitterden bij de gedachte aan die voorbije glorie. „En hoe lang duurde die pret?" vroeg ik. „Een jaar of vijf, geloof ik," ant woordde Manuel. „.Ta, vijf jaar zoo- wat., want- met vijftigduizend peso's kun je een. heelen tijd voort; en toen. enfin, je hebt hem ge zien. Hij verkoopt sinaasappels aan de matrozen, en als hij geld genoeg bij mekaar kan krijgen, koopt hij een loterijbriefje. Ilij is nou oud, maar hij hoeft 't er nog altijd over, dat hij zoo'n geluksvogel is. Hij is er vast van overtuigd, dat het lot. hem vroeg of laat op nieuw gunstig zal zijn en hij zijn oude leventje weer kan beginnen. Ja, hij droomt en hij droomt maar. maar ik geef hem weinig kans want hij is oud, zie je: stokoud." Ik zag .Tan den geluksvogel dionzelfdeu avond weer, aan de haven. Hij kwam met zijn mand aan zijn arm de loop brug van een vrachtboot af. „Zoo, Jan!" riep ik hem toe. Hij keek blij verbaasd, toen liij zijn eigen taal hoorde, en gaf antwoord, alsof liij me al lang had gekend. „Goedenavond, mijnheer," antwoordde hij, een beetje on wennig met de Nederland - sclie woorden. Zijn stem klonk zwak en beverig en hij knipperde met zijn blauwe oogen. „Hoe gaat. 't. er mee tegenwoordig?" vroeg ik. ,,'n Hoelèboel boter," zei hij. „En hoe gaat't met 11?" Ik verzekerde hem, dat ik 't uitstekend maakte. Hij zette zijn mand neer op de steenen van de kade om zijn arm rust te geven. „Ik zal blij zijn als dat heete weer over is," zei hij, en tegelijk liep er oen rilling door zijn oude lichaam. „Ik krijg er de bibberatie van, zooals n ziet, dan heb ik nog maar liever op zijn oud- Hollandsch rkeuiftatiek!" Ik betuigde mijn medelijden, maar daar scheen hij geen behoefte aan te hebben. Hij praatte ten minste kalm voort., over sneeuw en over het vader land. „Vandaag is de trekking van de Grande geweest," zei hij eindelijk, en er kwam een gloed in zijn ver moeide oogen en nieuwe kracht in zijn slappe schou ders. „Ja," zei ik. „De lijst zal wel gauw uitkomen." „Die is al uit," antwoordde hij neerslachtig, „maar 't zal wel morgen worden, eer ze hier is uit Buenos Aires." Er kwam opeens een overweldigend medelijden in me op. zoo'n arme, oude man, op «lio kade leurend en sloffend, al jaren, misschien alleen op de been gehouden door de magere kans, dat hij een prijs uit een loterij zou trekken. Hij zag er zoo eenzaam, zoo wanhopig armzalig uit, met zijn ver sleten kleeren om zijn lichaam, en zijn schamele mand met fruit. „En wat zou je nu doen, als je den hoofdprijs won, .Tan?" vroeg ik. „Dan ging ik terug naar Holland, naar de duinen en de polders," zei hij. „Maar eerstHij keek me glimlachend aan, en liet was een wonder, hoe zijn oude, gegroefde gezicht onder dat lachje op klaarde: „Ja, ik doe eerst een paar dingen, waar ik nu al jaren over denk." Zonder erg praatte hij, alsof de mogelijkheid al een zekerheid was geworden. „En dan ga ik terug naar Holland. Je bent er tegen woordig in een dag of veertien, zeggen ze. en als je vliegt, gaat. 't nog gauwer!" nij stond zachtjes te lachen, maar toen kwam er weer een peinzende blik in zijn oogen. „Misschien win ik dezen keer. ik heb een briefje voor de Grande, da's de hoogste prijs in Argentinië. En als 't nu niet is, dan den volgenden keer. Want ik ben een geluksvogel, dat weet ik zeker! Ik kóm er weer bovenop!" liet al wan een saluut, :oo- een veteraan liet geeft den gepennionneerden generaal.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1941 | | pagina 4