HET LEVEN VAN JONKHEER
GREENENBOSCH
Ten tweeden male hing het
leven van jonkheer Greenen
boseh aan een zijden draadje.
Maar laten we beginnen te
vertellen over den eersten keer.
In den pikdonkeren avond van den
zestienden Maart 1937 wandelde jonkheer Greenen-
bosoli voort over het jaagpad, maar gleed uit
over een banaiieschil en viel in de Keulsehe Vaart
Men lette op den datum: 1 tl Maart 1937. Het leven
van jonkheer Greenenbosch hing aan een zijden
draadje. Het scheelde maar een haar, of hij was
wijten jonkheer Greenenbosch geworden. Dank zij de
tegenwoordigheid echter en de tegenwoordigheid
va.il geest van Arie Spoeling, werd het leven Van
jonkheer Greenenbosch na dien datum voortgezet.
Arie Spoeling redde het leven van jonkheer
Greenenboseh.
,.IIé!" riep Arie Spoeling, voortwandelenrt over
het jaagpad en turend naar het geborrel in liet
water, „wat krijge ine nou?"
„Help!" riep jonkheer Greenenboseh.
„Ik kont!" antwoordde Arie Spoeling; hij rukte
zich zijil jas (niet zijn eenige, maar toch zijn beste
jas) van de leden en sprong vlot in het, donkere water
van de Keulsehe Vaart en greep jonkheer Greenen
boseh bij zijn haar.
..Die kant op. jog," stiet hij uit. „Watertrappen!
'Je boenen uitslaan! Wat bliksem je mot mijn
niet trappen! J.e beenen uitslaan! Ken je niet, zwem
men
Hierop antwoordde jonkheer Greenenboseh slechts
met gegorgel. Arie sloeg zijn hand wat vaster om het
adellijke haar.
Jonkheer Greenenboseh wuifded/raaide zich
om en waggelde voort langde oprijlaan
Met twee illustraties van H. Giesen
..As je niet zoo'n spektakel maakt, heb ik je d'r
zóó uit," betoogde hij. „Hier. nou je twee.
knuisten op dat paaltje. Nee, stommerd! Op dat
paaltje! Dat stuk hout aan de kant. Zoo ja, Hop!"
De Keulsehe. Vaart is juist op die plek liet diepst,
en ilc glibberige oever langs het jaagpad is nergens
zoo steil als daar. Als je niet zwemmen kunt, en
je hebt er een paar op (jonkheer Greenenbosch
had er meestal een paar op) kom je er te dier plaatse
niet makkelijk uit. Jonkheer Greenenbosch begreep
helder en volkomen, dat hij liet behoud van zijn
leven te danken had aan Arie Spoeling.
Hij besefte dat reeds, vóór Arie hem op den kant
haden toen Arie hem op den kant had, probeerde
hij het te zeggen ook.
„Zag, man," sprak hij, „ik wil een boon worden
als ik niet op 't randje van het graf -huppelde, toen
je me bij mijn pruik greep. Je hebt mijn leven gered!"
had 'm zeker aardig om," zei Arie.
„Pardon?" zei jonkheer Greenenbosch.
„Dat u blauw was. Sikker. Afgelajen."
Jonkheer Greenenbosch gaf daar geen antwoord
op, maar begon rond te kruipen over het jaagpad.
„Zag,-man, heb je mijn bril ook ergens gezien?"
vroeg hij eindelijk. „Tk geloof verdraaid, dat ik hem
kwijt ben."
„Ik zou me 'inaar niet dik maken over een bril."
zei Arie, het water uit zijn schoenen gietend. „Je
hebt wel wat anders om over te piekeren. Je bent
drijf."
„Inderdaad, ik-ben vrij nat," erkende jonkheer
nenbosch. „Ik moest maar naar huis gaan.
anders vat ik kou."
„Rn vies ook," zei Arie.
„Ik begrijp nóg niet, hoe ik
te water ben geraakt." ging de
jonkheer niet trage stem voort,
„Ik liep zoo recht als een
kaars, en toen schoten .mijn
beenen weg. en ik lag er in."
„Da's niet lollig," zei Arie
Spoeling begaan. „Zeker uit-
geglejen ergens over."
,-, Uitgegleden? Wdar dan
over?" 1
Nu was het Arie Spoeling,
die kroop en tastte over het
jaagpad.
„Ik heb 't!" zei hij einde
lijk.
„Heb je mijn bril?" vroeg
jonkheer Greenenboseh. „Je
bent een genie!"
„Zanik niet over je bril!" zei
Arie grijnzend. „Hiereen
bananeschü. Daar ben je over
uitgeglejen."
„Maar da's toch buiten -
riep jonkheer Gree
nenboseh uit. „Zoo
veel ellende door
zoo'n kleinigheid!
Zóó liep - ik zoo
recht als een kaars
over het pad, en
zóó schoten mijn
beènen uit en
tjoep! lag ik in
't, water. Buiten
sporig! Pardoes in
't water. Wil je wel
geloovcn, dat ik 't
kille.tjes vind?"
„Als ik jou was,
tippelde ik maar
gauw naar huis en
sprong in m'n
mandje, broer. An
ders krijg je 't ge
meen te grazen. En
dan," ging Arie
Spoeling ernstig
voort, „ben je nog lang niet ge
lukkig."
„Ik geloof dat je gelijk hebt,"
zei jonkheer Greenenboseh. „Ik
denk dat ik maar eens naar huis ga,"
„Ken je 't vinden?" vroeg Arie,
„O jawel," zei de jonkheer. „Dat zal wel gaan.
Ik woon hier vlak bij. Ik was even mijn hondje aan
't uitlaten, toen ik over die vertjoepte bananeschil
uitgleed en in 't water viel."
„Hondje?" zei Arie, „Ik zie geen hondje."
Jonkheer Greenenboseh tuurde rond in het duister.
„Da's eigenaardig," zei hij. „Nu geloof ik zoowaar,
dat ik vergeten heb 't hondje mee te nemen."
„Zaag nou maar niet over hondjes," zei Arie
Spoeling. „Ga. als de weerga naar huis en kruip onder
de wol. Met een-stijve grog ben je zóó boven Jan.'
„Niét waar," zei jonkheer Greenenboseh. druipend
en wankelend en Arie bij zijn arm grijpend.
„Niet?" zei Arie.
„Nee," antwoordde jonkheer Greenenboseh..
„Integendeel. Als ik niet al zooveel stijve grogjes
gehad had vanavond, was ik er misschien niet ónder
geraakt. Ha, ha, ha!"
„Reuzemop," prees Arie. „Waar woon je?"
„Vlakbij," zei jonkheer Greenenbosch. „Ik moet
dien kant op."
„Ik ook." zei Arie.
„Dan zal ik je zeggen, wat we doen," hernam de
jonkheer. „We gaan samen. Zag, ik weet nog niet
eens hoe je heet."
Spoeling," zei Arie. „Arie Spoeling."
„Arie Spoeling," herhaalde jonkheer Greenen
boseh ernstig. „Dan zal ik jou eens wat vertellen,
knaap! Ik ken je niet."
„Da's geen bezwaar," zei Arie.
„Nee .maar, ik bedoel, vind je 't niet buitensporig?
Ik bedoel: jé hebt mijn leven gered, en ik ken je niet
eens! Dat vind ïk nou eigenaardig. Hé zeg! Blijf
eens even staan!"
„Ik ben zoo nat als een poedel, ik vat kou, broer,"
protesteerde Arie.
„Dat hindert niet," zei jonkheer Greenenbosch.
„Luister eerst maar eens; moet-je luisteren. Ken je
dat? Hoe is 'f ook weer? Tie, tiedeldie, tie ta ra. ra
tjoein-pie. hoe is 't verder? Blond, blond, blond
moet mijn liefste zijn.... nee, zoo is 't niet-....
blond< blauw, grben moethoe is't nu verder?"
„Ik weet 't niet." zei Arie Spoeling. „Ik vin 't een
gek moppie. Schiet nou maar op, of wou je hier de
heele nacht malle liedjes staan zingen? Dan vat. je
een kou waar je nooit meer afkomt."
„Ik geloof, dat ie gelijk hebt," zei Greenenbosch.
„Je hébt gelijk! Eigenaardig! Je hebt aldóor
gelijk!"
Toen rekte liij zich plotseling op zijn teenen en
liet een lang, doordringend gefluit hooren.
„Wat heb je nou weer?" vroeg Arie.
„Hond,'? zei jonkheer Greenenbosch.
„Die heb je thuis gelaten," zei Arie.
„O ja?" zei de jonkheer ziels verbaasd. „Waarom
liep ik dan hier?"
„Je hebt te diep in het glaasje gekeken," zei Arie
vierkant-, „en je wist niet, dat je hier liep."
„Wat weet jij alles prachtig," zei jonkheer Gree
nenboseh. „Je bent een handige knaap. Weet je wel,
dat ik verdronken zou zijn, als jij er niet was ge
weest?"
„Praat daar 11011 maar niet meer over," zei Arie.
„Daar zal ik mijn leven lang over pratenbeloofde
Greenenbosch stoutweg. „Tot het uur van mijn
dood.
Zij bleven staan onder de smeedijzeren lantaarns
van kasteel Stichtzate.
„Wat doe je nou?" vroeg Arie.
„Hier woon ik." zei de jonkheer.
„Ga nou door," grijnsde Arie Spoeling.
„De waarheid!" zei jonkheer Greenenbosch.
„Hoor eens, beste kerel, je hebt mijn leven gered,'en
daar moet ik iets voor terug doen. Dat- kan ik niet
onder me laten. Ik wil iets doen. Zag, hoe heet je
eigenlijk
„Nou zeg," riep Arie uit, „mot- je mijn d'r tusschen
nemen? Ik heet Arie Spoeling nog steeds."
„Eigenaardig!" mompelde jonkheer Greenenbosch.
„Arie Spoeling! Nooit van gehoord."
„Je ben gemeen in de olie, kameraad," zei Arie
Spoeling gestreng. „Ga jij maar na binnen en