Jonkheer Greenenbosch zocht snel een gulden uit zijn zak en wierp hem den kinderen toe. kruip in je mandje. Anders krijg je een 1 eel ijk stukkie influenza." ,,Ik zal je raad opvolgen." zei de jonkheer. ,,.Je schijnt buitensporig dikwijls- gelijk te hebben, jij. Eigenaardig! Zag, ipan, weet je wat jij moet doen? Morgen kom je hier. Begrijp je? Je komt hier en je vraagt me te spreken. Vraag maar naar mij. Als je me zei, hoe je heet, vergat ik 't. toch maar, en als je me je adres gaf op een papiertje, verloor ik 't. Bus luister goed wat ik je zeg: je komt morgen bij me. Begrijp je?" ..As je dan maar eerst zegt, hoe je heet," zei Arie. ..Hoe ik heet? Ach ja, natuurlijk. Greenenbosch," zei de edelman. ,,Da's een heel end naam. Greenenbosch?" „Ja hoor. Van mijn geboorte af al. Dus tot ziens, kerel," zei de jonkheer, Arie bij de lapellen van zijn jas grijpend, ,,en dank je nog wel. .Je hebt mijn leven gered. Ik weet niet hoe je heet, maar ik blijf je eeuwig dankbaar. Ik zal je nooit vergeten, nooit! Kom morgen maar eens aanloopen. GreenenboschTot ziens, ouwe jongen, tot ziens!" Jonkheer Greenenbosch wuifde vroolijk, draaide zich om en waggelde voort langs de oprijlaan. Ken minuut later schreed Arie Spoeling voort naar zijn eigen nederige woning, een half uur verder den kant van Breewijk op. ..Greenenbosch!" liep hij herhaaldelijk te prevelen. „Stiehtzate woont ie! Zeker jiuisknecht of zooiets. Afijn, toch 'n leuke kerel. Ik ga d'r vast na toe." Toen hij thuis was, vertelde hij 't zijn vrouw. Stiehtzate is lang niet meer wat het vroeger ge weest is. De Greenenbosschen hebben in den loop der tijden maatregelen moeten nemen, om het hoofd boven water te houden. En maatregelen nemen beteekende gewoonlijk: grond verkoopen aan gewone burgers of boeren. Zoo kwam het, dat de kleine tuin achter het kasteel grensde aan een goedkoope villa wijk of tuinstad, waar je een buitentje kon koopen vooi' duizend gulden contant en verder je leven lang een massa zorg. Ten noordoosten werd het terrein begrensd door de uitloopers van Utrecht, en ten zuidwesten door het kanaal. Maar al was er van den grond niet veel over. het kasteel zelf praalde nog met. zijn oude schoonheid. Arie Spoeling was danig onder den indruk, toen hij. den morgen na de onderdompeling, de breede steenen stoep heklom en aan de oude smeedijzeren heiketen trok Er kwam een soort rechter, een figuur van enkel statige koelheid uit een liooger sfeer, opendoenArie had een seconde tijd noodig, om te ontdooien. „Morgen, meneer," zei hij daarna, „Ik wou meneer Greenenbosch spreken." Meneer Greenenbosch!" zei de bediende ver achtelijk. „Die woont hier toch?" vroeg Arie twijfelachtig. „Jonkheer Greenenbosch woont hier," was het statig koele antwoord. „Nou dan," grijnsde Arie. „Wat wou u vragen?" zei de huisknecht. „Vragen niks ik kwam maar es aanloopen." „Zoo! Dan weet ik niet. „Hij heb me gevraagd, zie je." Wie weet hoe zonderling deze beurtzang verloopeu (en vooral geëindigd) zou zijn, als jonkheer Greenen bosch op dit moment niet zelf de. marmeren vestibule was doorgekomen en in de richting der voordeur had gekeken „Hallo!" kreet Arie Spoeling. „Oehoe!" Jonkheer Greenenbosch kwam met onzekere schreden en groote oogen nader. Bij daglicht gezien was hij minstens achtendertig, met een langen, indringerigen neus en geen kin. Hij bezat blijkbaar een flinken voorraad brillen, want er stond er nu weer een op genoemden neus, en liij keek er wezenloos doorheen naar de bescheiden verschij ning van Arie Spoeling. „Hoe gaat 't, kerel?" vroeg Arie. ,»Ik most maar es kommen kijken hoe je 't maakte, zei je, dus hier ben ik. Gemeen weer, wat?" „Zag eh. ken ik u?" vroeg de jonkheer traag. „Nou zeg. dié is goed!" riep Arie Spoeling uit. „Ik heb uw gezicht meer gezien," hernam Greenen bosch, zich ten uiterste inspannend. „Ja, ik meen uw gezicht meer gezien te hebben." De huisknecht begreep er niemendal van. Hij aaide langs zijn kin en keek een anderen kant op. „Weet je niet meer van gisteravond.... in de majem?" vroeg Arie. „Wel verbazend.. ja!"riep de jonkheer, blozend tot aan zijn boord,, en misschien nog verder. „Ja natuurlijk! Het kanaal.ja ja. Hij trok aan zijn das en giechelde. „Eh. kom maar binnen." Arie Spoeling kwam binnen, en de huisknecht ver dween, piekerend over de majem en den vorigen avond. Hij had al gedacht dien ochtendwat zien die kleeren van den jonker er uit.maar deze waar heid overtrof zijn stoutste hoop. Jonkheer Greenen bosch in het kanaal! Dat was ten minste iets om te vertellen. Intusschen had Arie Spoeling plaatsgenomen in den lekkersten stoel van de wereld, voor den haard in de studeerkamer van jonkheer Greenenbosch. „Eigenaardig, zag," sprak de jonkheer. „Ik werd vanochtend om drie uur op de stoep wakker. Ik begrijp zelf niet dat ik .geen kou heb gevat. Sterk gestel zeker. Zag, ik was een tikje aangeschoten gister avond, niet?" „Tikje aangeschoten? Straal was je, broer." zei Arie. „Vertel eens. ik was in 't kanaal gevallen en ik verdronk, of zooiets stoms, en toen ben je mijh leven komen redden. Is 't zoo niet ongeveer?" vroeg Greenenbosch. „Nou ja, afijn, ik dee niks dan mijn plicht," zei Arie. „Nee,vriend, je hebt je leven gewaagd om het mijne te redden," zei jonkheer Greenenbosch. „Dat moet ik je vergelden. Ik heb jou mijn leven te danken." „Ik heb niks van je noodig," zei Arie. Vervolg op blz. 11

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1941 | | pagina 5