De Nederlandsche schilderkunst
in den loop der eeuwen
CORNELIS TROOST schilderde in 1731 deze drie overlieden van het Amsterdam.se,he Chirur-
gijnsgilde. Het zijn de heeren A. Verduyn, S. Hart.mann en E. Huyzer.
ADRIAAN DE LELIE. De familie jkr. Gijsbert van Brienen van
Rame.ru x op de buitenplaats Crailo in lSOfi.
CORNELIS TROOST. Schets van het zeer
qroote regentenstuk van het Aalmoezeniers
weeshuis te Amsterdam in 't, Rijksmuseum.
Een duidelijker beeld van de vreemde ont
aarding van den Hoüandschen beau-monde in
de achttiende eeuw kan men niet wenschen,
maar de schilder, zeer vermaakt toeschouwer
van zijn tijd, heeft mogelijk wel iets toege
voegd aan de potsierlijkheid.
Gedurende een periode van inzinking blijven de
Hollandsche schilders aan het werk. en onder
hen zijn eenige meesters.
Wilt ge het. verschil zien tusschen den Hollandsohen
schilder in de achttiende en dien in de zeventiende
eeuw en daarmede den afstand méten tussclien
de kunst van het schilderen in onze gouden eeuw
en in die der bewustwording, beziet dan met aandacht het
prentje van Jan Luyken.
Hoe rustig en goed geïnstalleerd en uitgerust, zit, ge-
pruikt en in kamerjapon, de schilder, die een „heer" is, voor
zijn ezel. In zijn ruime werkplaats blikken wij door de
deuropening in eenen welonderhouden hof. Hijzelf tempeert
niet het mes op het palet de kleur to.t. schakeering, zijn
utensiliën heeft hij naast zich, er ontbreekt hem niets, moge
lijk alleeni werklust, en misschien meer nog.... werk-
drang. Eerlijk gezegd zit deze fin-de-siècle-schilder 'n beetje
te lanterfanten, als wij hem vergelijken met het eenvoudige
hardwerkende kereltje op de scliilderij van Adriaan van
Ostade, die wij bij ons vorig artikel repro
duceerden. Deze schildert met volledige
overgave en hartstocht, heel iets anders
dan het sierlijk geboomte dat Jan Luykon's
schilder voor zich heeft op een landschap,
dat hij nooit heeft gezien, maar waarvan hij
heeft „gehoord" en dat hij stoffeert met
edelgedrapeerde figuurtjes/» zooals er in
geen geval in zijn vaderland rondloopen.
De laatste schilders uit de gouden, d.i.
de 17de eeuw, worden niet door gelijk-
waardigen vervangen. Wij wijzen op Aert
de Gelder, noemen onder de genreschilders
Richard Brakerburg en Cornelis Dusart, die
respectievelijk in 1702 en 1704 van het
tooneel verdwijnen, en Willem van Mieris
en zijn zoon Frans. Als deze laatste in 1763
sterft is de Leidsche genreschool van Gerard
Dou-en Frans van Mieris den Ouden in
flauwen smaak verloopen. Het Holland
sche landschap als natuurlijk beeld van de
Hollandsche natuur was al eerder verloren.
Na I/udolf Bakhuizen, wiens werkzaamheid in 1708 een
einde neemt, zullen noch Vitringa, noch Rietschoof, of de
vroeg gestorven Hendrik Kobell het zeegezicht in stand
houden. De traditie van Ph. Wouwermans houdt militaire
schilders als Jan Wijck, Dirk Maes en Jan Hugtenburg nog
op de been. Jan Wienix is in 1719 gestorven, het vogelstuk
in den trant van Hondecoeter vindt hij den Dordtschen
schilder Aert Schouman en Abraham Bischop steun.
't Is echter vooral in de decoratieve kunst dat in de 18de
eeuw de schilders werk vinden. Reeds in den tijd van Willem III
hadden de béide schilders Terwesten en Van der Schuer in
de Trèveszaal een goed staal gegeven van die internationale
sierkunst, waarin ook Gerard de Lairesse, uit Luik naar
Amsterdam gekomen, uitblonk. Indien ook Adriaan van der
Werjf, uit Rotterdam, zijn kunst versierend had toegepast, zou
deze beter te waardeeren zijn dan nu zijn glas- en porse
leinachtige behandeling, in precieus en pretentieus formaat
('t kleine is dit zelfs vaker dan het groote).
De eenige onzer schilders die de geboden gelegenheid in het
decoratieve met meesterschap heeft aangegrepen is de Am
sterdammer Jacob de Wit, die na zijn scholing te Ant
werpen zich ontwikkelde tot een decorateur van interna
tionale snit.
Toen Amsterdam de eenige groote opdracht der eeuw te
vergeven had bleek het duidelijk, dat er
niemand anders was om met het gewel
dige doek: „Mozes kiest de oudsten des
volks", de groote zaal van het raadhuis
te sieren.
De naam De Wit is voort blijven leven
door zijn imitaties van reliëfs. *t Is typisch
Hollandsch, dat wat er imitatief, illusionis
tisch, „net echt", in zijn werk was, het
meest en het langst aansloeg.
Het zijn overigens niet de bloemscliil-
derende decorateurs van deur- en spiegel-
stukken, noch de landschapschilders die tot
t door Prof. IIuil) Luns
JAN LUYKEN, de schilder, prentje
uit A Menschelijk Bedrijf", 1094.