19 bier accepteerde en bet naar binnen wipte met de zekerheid van een vakman. „(leen dank, jongen, geen dank. Ik ben blij dat ik je heb kunnen helpen. Nou, Marcel, adieu en veel succes!" De kleine man verdween en Marcel stond eveneens op, met bange voorgevoelens. Toen hij thuis was, be sloot hij, tegen den raad van het mannetje in, geen briefje aan haar te sturen, doch op goed geluk te probeeren om hier of daar ergens haar villa binnen te klimmen, 't Was wel gewaagd, maar ze kon in elk geval de politie niet eerder waarschuwen, dan dat zij hem zag Het was negen minuten vóór een, toen de heer Bartule, vader van Nanette, half slapend bromde, dat het verboden moest worden, zoo laat met auto's 1 lawaai te maken, waarna hij weer insliep. Die auto's, waarover hij bromde, was er slechts één, die ongeveer vijftig meter voorbij meneer Bartule's huis stilhield. Er stapte 'n man uit, die met vlugge, zachte stappen naar dit huis toe liep en bleef staan voor een ladder, die naar een openstaand raam leidde. De duisternis hoorde den man zeggen: ,,IIoe bestaat het?" Hij klom vlug de ladder op, ging half in 't raam han gen en kwam daarna weer langzaam naar beneden met 'n merkwaardig ongewonen last in zijn armen. Deze last kon óók loopen en hand in hand renden zij naar den stilstaanden auto en reden weg, de duister nis in Er gloeide 'n sigarettenpeukje in de struiken langs den weg, tegenover meneer Bartule's villa. Dit siga rettenpeukje was het eigendom van een klein man netje, dat daar in zichzelf stond te grinniken. „Schaken en schaken is twee," zei hij zacht, „maar ik geloof dat ik een slimmeren zet doe dan hij daar," en hij keek, nog steeds grinnekend, den wegrijdenden auto na. Even daarna sloop hij de straat over, gleed vlug als 'n slang deladder op enklom als tweede man het openstaande raam binnen. Toen was het vier minuten stil. Opeens kwam daar weer een auto aan, die ook op eenigen afstand van meneer Bartule's villa stopte. Uit dezen wagen stapte eveneens 'n man, maar hij liep niet zoo veerkrachtig als de eerste, hij kon er slechts een poging toe doen. Deze man liep recht streeks naar de ladder en kreunde naar boven. Bij het raam aangekomen, fluisterde hij zacht: „Nanette." Er volgde echter geen enkel geluid. „Nanette," zei hij nog eens. doch nu wat luider en dringender. Edoch, er was blijkbaar niemand die aan zijn op roep gehoor gaf, dies klom liij. zoo zacht als hij kon, naar binnen. Op dat moment richtte de heer Bartule zich half overeind in bed en zei iets in den geest van „drom mels", maar het klonk ietwat krachtiger. „Ik geloof," bromde hij, „dat er iemand binnen is, die hier niet thuishoort. Dat gestommel in den nacht bevalt me niks," en hij stapte resoluut het bed uit, deed de kamerdeur open en stond op de gang. Daar had je 't alweer. Dat leek wel uit Nanette's kamer te komen. Misschien was zij opgestaan; zij had den laatsten tijd nogal last van slapeloosheid. Dat kind moest ook nog niet zoo verliefd zijn, en dan op zoo'n kerel. Zoo'n gele sufferd, bah, wat 'n kwal van een jongengeen greintje, fut zat er in. Als ie soms ideeën had om zijn schoonzoon te worden. „Nanette!.... Nanette!" riep hij fluisterend en hij klopte zachtjes op de dêur. Als meneer Bartule hier op verwachtte, dat hij de lieve stem van zijn dochter zou hooren, had hij het wel tamelijk ver mis. Op zijn kloppen volgde namelijk een onverwacht lawaai en iemand in de kamer vloekte als een officier, die een mot ontdekt in zijn mooiste uniform. Meneer Bartule hoorde meteen dat. dit niet zijn Nanette kon zijn: ten eerste vloekte Nanette niet. en ten tweede, en dat was het voornaamste bewijs, was het een man nenstem. Hij aarzelde dan ook geen oogenblik, stormde de kamer binnen, draaide drie keer het licht aan en uit en stootte twee van zijn meest vooruit stekende teenen aan den scherpen vierkanten poot van een stoel. Bij het raam bleef hij plotseling staan. Dat moest hij wel doen, omdat er ook de muur nog was. Hij keek eerst verwonderd naar het openstaande raam en toen naar buiten. Hij zag een klein mannetje vroolijk fluitend naar een auto wandelen, 'n zak met iets erin in den katte- bak gooien en toen kalmpjes wegrijden. „Hé.... hé daar.... Svil je.... kom....!" „Me.... me.... meneer Bartule," hoorde hij opeens kreunen. Meneer Bartule schrok, doch toen hij eens rondkeek, was" hij niets ver rast dat iemand zoo kon kreunen. Op het zeil, voor zijn voeten, lag een heer in rok, plat uitgestrekt, met twee dichtgeslagen oogen en een bloe- derigen tand op zijn linkeroor en ver scheidene ongere geldheden op zijn hoofd. Toen meneer Bartule goed keek, herkende hij tot zijn groote opluchting en tevredenheid den verloofde van zijn dochter, Léon Beauton. „Zoo, zoo, me neer Beauton, wat doé jij midden in den nacht in de ka mer van mijn doch ter en waar is Na nette? Antwoord eens vlug, anders gooi ik je 't raam. uit en dat zou een merkwaardig lollig werkje zijn, want ik vind je den meest onuitstaanbaren aardwurm dien ik ooit heb willen aan kijken." Hierna stopte hij om adem te halen. De kreu nende figuur was half overeind ge kropen. Hij was zoo bleek als een onbetreden sneeuwvlakte en hij keek naar alle kanten tegelijk. „Meneer Bartule, eerlijk, ik wilde uw dochter alleen maar schaken en...." „Zoo, alleen maar schaken, hè, zoo. ah hm. ga door," bulderde de heer Bartule. „Nou, wij hadden afgesproken. auw. m'n hoofd. afgesproken, dat Nanette de ladder voor het raam zou laten zetten, maar toen ik haar riep. kwam zij niet en ik klom naar binnen. Opeens klopte u aan de deur en iemand sprong met woest geweld tegen mij aan en sloeg me overal waar hij me raken kon." „En wat deed jij?" „Niets. Ik wilde nit. het raam klimmen, maar die andere zei dat ik op moest krassenen toen ik toch pogingen deed om naar buiten te komen, sloeg hij me half lam „Flinke kerel," prees meneer Bartule. „Nee, meneer, 't was heelemaal geen flinke kerel, 'n klein mannetje was het maar en. „En ik zeg dat 't een flinke kerel. hè. wat zeg je'n klein mannet jedrommels, had hij Nanette niet bij zich.... nee? Wel verduiveld, dan ben ik bestolen door dat mannetje dat daar net wegliep, die wilde natuurlijk door het raam, sufferd dat je bent. Politie. politie moet ik heb ben, direct. de telefoon waar is de tele. „Hallo, paps!" Twee zachte armen omsingelden onverhoeds meneer Bartule's rooden nek en er klonk 'n klinkende kus op z'n ongeschoren, woeden de gezicht. „Wa.wat, Nanette. kind. wat is er gebeurd.... waar ben je geweest?" „Je moet niet boos zijn, vadertje; ik heb den geweldigsten man van de wereld ontdekt!" „Eb hè? Geweldig.... geweldigste.... hè? Vertel eens „Nou luister, paps. Ik ben een heel klein beetje ondeugend geweest. Léon zou mij schaken, doch en nu komt 't vóórdat hij arriveerde, kwam er een andere man. In het donker kon ik dat echter niet zien en ik liet me de ladder afdragen, net als op de film. Nou, en. „Nou, en. drong meneer Bartule aan. „Hij zette mij in zijn wagen en reed weg. 't Was geweldig, papa, ik heb nog noojt zoo'n man ontmoet. Twee zachte armen, omsingehlen onverhoeds meneer Bartule's rooden nek. Ik dacht dat Léon een man was, maar hij is een was sen beeldje. En non zijn Marcel en ik verloofd!" „Marcel? Wie is dat?" „Daar staat ie, paps," antwoordde Nanette, naar de deur wijzend. In de deuropening stond een slanke jongeman in chauffeursunifomi. Meneer Bartule's mond ging drie keer open en dicht voordat hij kon stotteren„Be. bent u. de. eh. verloofde?" De jongeman maakte zich met. een lichte buiging bekend als Marcel Bartoux, werktuigkundig inge nieur en werkzaam als taxi-chauffeur. Nanette legde verder den toestand uit, waarin Mar cel verkeerde, en na vijf minuten had zij haar vader laten beloven dat hij Marcel een positie zou geven in zijn staalfabrieken. Na tien minuten bromde hij in zichzelf, dat hij geloofde, dat hij dien snuiter nog wel een hooge positie zou moeten geven ook, aan 't kussen te hooren. Zij schenen nogal gek op elkaar; och, 't leek wel een jongeman waar iets meer in zat dan in dien gelen.... hé. waar was dat slachtoffer nou opeens?" Léon Beauton had heel bedeesd de plaat gepoetst en tevergeefs zijn auto gezocht. Op hetzelfde mo ment, dat hij ontdekte dat die gestolen was. bemerkte Nanette dat haar kostbare sieraden voor het grootste gedeelte verdwenen waren Op hun huwelijksdag ontvingen Nanette en Mar cel een bloemenmand van iemand, dien niemand kénde. Niemand dan Marcel. Op liet kaartje, dat er aan hing, stond in tamelijk hanepooterig schrift „Elk schaakspel is verschillend, doch'elke zet blijft moeilijk. Wie van ons beiden deed den besten zet? De wet zegt dat 11 den eerlijksten deed. maar wie deed den slimsten? Ik hoop dat u beiden een voorspoedig spel zult spelen met veel goede zetten en weinig noodelooze paardesprongen." Het was onderteekend: „De kleine raadsman." „Ken jij hein, lieverd?" vroeg Nanette verwonderd. „Ja, ik ken hem, gelukkig wel. Hij l eeft wel iets teruggenomen voor hetgeen hij mij gaf, maar hij gaf mij ook mijn levensgeluk!" „Je levensgeluk?" „Ja, hij gaf me jou!" Twee lange kussen

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1941 | | pagina 21