DE GEMAKKELIJKE HUURDER I door Gerard Gorzel j -5 MET TWEE ILLUSTRATIES VAN B. TEN HOVE ij kwam de inspringende stoep op van het huis, waarin mevrouw Beerting woonde, en trok aan de bel. Het was een middag achter in Decem ber, zoo'n natte, winderige middag, dat de menschen hun paraplu's dicht bij hun schouders hielden, terwijl zij zich voortrepten door de lange, saaie Frederiksstraat. De lantarens brandden al, toen de jongeman aan den ouderwetselien belknop trok. Ze wierpen gele glimpen op de natte straatsteenen, en de lantaren tegenover het huis scheen valig de stoepport iek en de nog onverlichte vestibule van mevrouw Beerting binnen. Het was wel handig, dat die lantaren daar stond nu hoefde ze bijna nooit licht in haar vestibule te branden. De onbekende op de stoep kon haar duidelijk zien, in dat schijnsel, toen zij opendeedmaar zelf werd hij niet veel meer dan een zwarte gestalte. Ze zag alleen, dat. hij een vuilgele regenjas aan had, en ze kreeg den indruk, dat hij zijn ouden hoed nogal diep over zijn. oogen droeg; maar zijn stem hij begon aan stonds te spreken, toen zij de deur open had klonk aangenaam en beschaafd, 't Was nog een jonge man, dacht mevrouw Beerting; en een heer ook; dat bleek uit de beleefde bescheidenheid, waarmee hij zei: „Pardon, mevrouw, ik zie aan dat briefje voor 't raam, dat u een gemeubileerde kamer te huur hebt Mevrouw Beerting aarzelde héél even: ze was alleen, en dan in 't donker zoo maar iemand van de straat binnen laten.. maar 't huis stond leeg; zij verhuurde nu eenmaal kamers, en haar laatste huurder was vorige maand vertrokken. „0, wilt u maar even .binnenkomen, meneer?" vroeg ze dus. Verwonderlijk gretig kwain de onbekende den drempel over, met een vluggen stap, alsof hij haast had om geborgen te zijn in de schemering van het portaal. Mevrouw Beerting was nauwelijks uit gepraat, of hij stond al achter haar! Onverwachts, snel, en toch rustig had hij zich bewogen. Zóó stond hij buiten op de stoep, en zóó was hij haar voorbij, en wachtte hij, tot zij de deur dicht had. 't Leek wel een goochelkunstje! Mevrouw Beerting vond het niet prettig, dat vlugge, plotselinge. En dat hij zoo onhoorbaar zijn voeten verzet had. Er kwam een zekere spanning in haar, terwijl ze naar hem keek. Vaag zag ze zijn omtrek in de bijna donkere vestibule. Hij bewoog zich niet en zei niets, hij wachtte alleen maar. En de spanning werd vrees; ze was bang voor hem, bang voor iets aan hem, dat ze niet uit zou kunnen leggen. Dit alles was meer een gevoel in haar dan een reeks van gedachten. Het kwam in haar op, terwijl zij zich omdraaide en twee stappen zette, naar den schakelaar bij de trap, waarmee zij het licht in de gang aandraaide. Haar vingers beefden. Toen het licht was, keek zij opnieuw naar den man in de vuilgele regenjas. Hij stond nog precies op dezelfde plaats, met een druipende paraplu in de eene en een oud, vlekkerig handkoffertje in zijn andere hand; een ouderwetseh koffertje, gedeukt en hier en daar afgesleten. En of het nu kwam door dat armoedige koffertje, of door de vermoeide, stom berustende houding van den onbekende, opeens voelde mevrouw Beerting al haar vrees van zich afvallen. Haar vestibule en haar gangetje werden weer nuchter, gelijk ze altijd waren, en de onbekende was geen angstwekkende ver schijning meer, doch een heel gewoon mcnsch. Er kwam opeens leven in mevrouw Beerting. Zaken zijn zaken. Zij begon: „Ik heb twee kamers, waar u uit kunt kiezen." Ze had hem de keus uit alle kamers van 't heele huis kunnen laten, want er was niet één kamer bezet; maar zooiets deed een goede zakenvrouw niet. ,,'t Zijn gezellige, frissche kamers," ging zij voort, want de man bleef zwijgen. „En kraakzindelijk. Wat had u liever eerste verdieping achter of tweede verdieping vóór?" „Dat is me precies hetzelfde," zei de beschaafde stem zacht. „Ik ben niet zoo veeleischend." „Ja maar. begon mevrouw Beerting eenigs- zins verbaasd, waarop <le man in de regenjas voort ging, snel en bijna verward: „Ik bedoel. als ik maar ergens onder dak ben, waar ik rustig kan uitslapen. Ik heb nogal een reis achter den rug, dus ik ben moe, erg moe.U begrijpt, me wel." „Zeker, meneer, ik begrijp het volkomen!" zei mevrouw Beerting tevreden. „Wilt u misschien even kijken?" Zij schoof langs hem heen naar de trap. „II geeft maar de eerste de beste," hoorde zij de zachtzinnige stem van den makkelijken huurder zeggen, terwijl zij naar boven liepen. De man keek de kamer nauwelijks aan, die hij betrekken zou. Hij zette zijn tasch op tafel, toen mevrouw Beerting licht had gemaakt en de gordijnen ging dichttrekken. Het was de achterkamer op de eerste verdieping. Hij stond nogal aandachtig op haar te letten, meende zij, maar ze was niet bang meer voor hem. 't Was een mager, vrij nietig manneke. Volstrekt niet iemand om angst voor te hebben. „Ik heb verder niets meer noodig vandaag," zei hij, met kwalijk verborgen ongeduld wachtend, tot zij het vertrek verliet. „Ik had alleen graag, dat niemand me stoorde. dat ik kan Zij daalde langzaam af naar het souter rain en hield zich alleen in het gangetje een oogenblik op, om het. licht uit te draaien. Zuinigheid kon nooit kwaad, vond mevrouw Beerting, ook al had ze nu weer een huurder. Die huurder. Ze begon er over na te denken, 't Kon toch eigenlijk vreemd loopen in de wereld, als je goed naging, 't Was een beetje een rare, maar mevrouw Beerting had wel meer rare klanten gehad. Die armoedige jongeman bijvoorbeeld, die beweerde Pieters te lieeten die was van heel goede familie, had ze later gemerkt. En dan die meneer Ten voorde.Die betaalde goed en geregeld, maar hij kou, ontzettend laat thuiskomen 's nachts. Me vrouw Beerting had hoegenaamd geen spijl, toen hij een nacht liéélemaal wegbleef. hij was zelfs na dien tijd niet meer terug geweest- Maar deze meneer. die had toch wel iets héél eigenaardigs! Mevrouw Beerting stookte haar fornuis nog eens op, zette haar eten op de keuken tafel en begon haar eenzamen maaltijd. Zij kon echter dien huurder maar niet uit haar hoofd zetten. Zij bleef aan hem den ken, en hoe meer zij nadacht, hoe minder de man haar beviel. Meer dan eens in den loop van dien avond hief zij haar hoofd, om aandachtig te luisteren; dan meende ze zijn lichten, bijna geluidloozen tred op de bcloo- perde trap van het souterrain gehoord te hebben. Zij stond zelfs een keer op om het gangetje in te kijken, zoo sterk verbeeldde zij zich, dat er daar iemand was. Maar zij zag niets, en zij hoorde niets dan het ge kletter van den regen, het ruischen van liet water in de goot, en de jagende voetstap pen van een voorbijganger. Mevrouw Beerting keerde terug in het licht en de warmte van haar keuken, met een zwaar gevoel van bekommering. Telkens weer schrok en vreesde zij, klopte haar hart, van angst, alsof er uit de donkerte van het huis boven haar een griezelig gevaar op haar loerde. Zij begon zich af te vragen, hoe zij moed genoeg bijeen moest krijgen, om naar boven te gaan, naar liaar slaapkamer op de bovenste verdieping. Zij kreeg al kippenvel van liet idee alleen. Nee, zij dorst niet. dat wist zij te zekerder, naarmate zij langer bij het doovende fornuis zat. Om elf uur besloot zij te blijven waar zij was; en zij schoof de knip aan den binnenkant voor de keukendeur, verkwikt door het gevoel van veiligheid, dat ze daardoor kreeg. Zij ging weer in haar stoel zitten, maar bleef onrustig, bang voor dat vreemde iets, waaraan zij geen naam kon geven, maar dat belichaamd werd in den persoon van haar huurder. Zij liet, in die onrust, liet licht branden; dan kon zij ten minste iets zien, wanneer vingers trachtten, in het holst van den nacht, heimelijk den deurknop om te draaien. Naar dien deurknop bleef zij zitten kijken, tot zij eindelijk wegzonk in een zware sluimering en zijwaarts zakte in haar stoel Met een schrik werd zij wakker. De davering van luid geklop op de straatdeur galmde door het huis, terwijl de oude bel in de vestibule wild rinkelde. Mevrouw Beerting sprong op, bevend, en voelde zich om de beurt heet en koud worden. Zij kon haar verstijfde ledematen nauwelijks bewegen. Rillend stak zij een kaars aan, want zij dorst in het donker de benedentrap niet op. Zij schoof de knip van de deur, maakte die zachtjes open en liep het korte gangetje door. Opnieuw rammelde de bel, den halven kreet over stemmend, die opdrong uit de keel der weduwe. Zij bewoog zich niet, zij dórst zich niet te bewegen want boven aan de trap stond hij, de nieuwe huurder, en loerend zag hij op haar neer. Zij kon hem nu duidelijk zien in liet zacht bevende kaarslicht. Ja, hij was klein en tenger. De regenjas De onbekende op de stoep haar duidelijk tien.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1941 | | pagina 6