hing ruim over zijn schouders; die had blijkbaar oorspronkelijk een ander toebehoord. Strak, ondoor grondelijk keek bij haar aan. Toen hij sprak, vertrok hij scheef zijn mond en zijn gezicht. Hij fluisterde scherp, nog met die vriendelijkheid, die haar zoo onheilspellend had geleken: „Luister eens goed, vrouw. Dat is de politie, daar aan de voordeur." „De politie!" schrok mevrouw Beerting. „Wat moet. „Ze zoeken me," zei de huurder bedaard, „en ik ben nog niet klaar." Mevrouw Beerting keek hem wezenloos aan. „Nog niet.... klaar?" „Mot oen werkje, waar ik voor liior kwam. Ik moet nog oven tijd hebben. Begrepen?" Het wilde geklop begon opnieuw, en de bel luidde, alsof men"het ijzerdraad stuk wou hebben. Mevrouw Beerting zette een voet op de trap. Toen eerst zag ze iets kleins, glimmende in de hand van haar huurder. Het was een revolver. Mevrouw Beerting had nog nooit een revolver van nabij gezien. Zij word door den aanblik zonderling geboeid. „Stuur ze weg!" beval de eigenaar van het glim mende wapen. „Zeg, dat ik er niet bendat. je me nooit gezien hebt. Zeg wat je wilt, als je ze maar afpoeiert. Toen ging hij opzij om haar te laten passeeren. Ilij volgde haar op den voet, langzaam, want me vrouw Beerting was een zware vrouw vlug loopen kon ze niet. „Ik blijf aan de deur vlak achter je staan," klonk weer het gefluister. „Je krijgt de revolver in je zij, vlak onder je ribben. Als je ze binnenlaat, geef ik je zóó een kogel. begrijp je?" Wat. klonk ze nu wreed, wat koud, die zijig zachte stom, zoo ingehouden en toch zoo nadrukkelijk! Mevrouw Beerting voelde zich zwak en flauw. Ze antwoordde met een knikje, en slofte de kleine vestibule in, waar de straatlantaren nog steeds een zwak schijnsel in wierp door het bovenraatnpje. De huurder bleef vlak achter haar. Terwijl ze haar blaker neerzette op een tafeltje met oen marmeren bovenblad herinnerde zij zich de verkooping, waar ze dat tafeltje had gekocht. Een uitdrager had tegen haar opgeboden. Zij begon te giechelen. Hoe was het. mogelijk, dat zij nu aan zooiets dacht! Een mensch zijn hersens zaten toch raar in elkaar. Zij kreeg een vinnigen stoot in haar zij. „Zeg, word alsjeblieft niet hysterisch," klonk. de sissende stem haar dreigend in de ooren. „Denk er om, als ze me krijgen, als je ze binnenlaat, kost 't. je je leven!" Opnieuw begon het. lawaai aan de deur. Wankelend liep mevrouw Beerting er op af. „Ik kan niet staan op mijn beenen!" zei ze heesch, in haar schortzak naar haar zakdoek tastend. „Pas op als je flauwvaltdat. vervloekte lawaai! Doe gauw open, mensch, en denk er om wat ik jo gezegd heb." Mevrouw Beerting greep-snel naar de knip en den ketting, deedjle deur op een kier open en keek naar buiten. „Wie is daar?" vroeg ze meWen stem, die schril klonk van angst. „Wat. wrat is er?" „Neemt u niet kwalijk, dat we storen, mevrouw, maar we zijn van de politie, en we zoeken iemand. Een man. We hebben gehoord, dat er iemand, die aan zijn signalement beantwoordt, hier is geweest, of hier in de buurt is gezien, 't Is. „Hij is hier niet!" verzekerde mevrouw Beerting hun snel. „Er is geen mensch hier geweest." Zij voelde een paar scherpe oogen uitvorsehend neerzien in haar bleeke, bezweete gezicht. „Zegt u 't maar liever, als hij hier is," ging de krachtige stem van den beambte voort. „Als hij er was, zei ik 't wel," antwoordde mevrouw Beerting, met don pijnlijken druk van de revolver in haar zijde. „Wat heeft hij gedaan?" vroeg zij er achter, met de onschuldige nieuwsgierigheid van een eenzame vrouw. „Moord," zei de stem van den dienaar der justitie. „M-m-moord?" zei mevrouw Beerting met een jammerende stem. Zij klemde zich vast aan de deur. Haar gezicht glom in het lantarenlicht. „Moord Hoe ziet hij er uit?" De revolver drong fel in haar zijde, haar gezicht vertrok. Bedaard, langzaam zei de politiebeambte: „Een klein, tenger ventje, met een gele regenjas en eon ouden slappen hoed. Hij heeft een ouden leeren handkoffer van een juffrouw in oen winkel weg- gestolen. Hebt u zoo iemand soms gezien?" „Nee," antwoordde mevrouw Beerting aanstonds, „niemand. Als hij hier was, kon u hem direct van me meekrijgen." „We zagen licht bij u in 't souterrain branden. U hebt anders nooit zoo laat licht aan beneden, is 't wel?" „Ik wou beneden slapen vannacht," antwoordde mevrouw Beerting snel. „Ik heb weer zoo'n last van mijn rheumatiek, dat ik de trap naar mijn slaapkamer haast niet op kan komen. En ik kan hier niet blijven staan ook, 't is me te koud, met dien wind en dien regen. Dus als u de deur los wilt laten.. ik word er zenuwachtig van. Zij stak haar linker hand uit, om zijn hand weg te duwen van den deur knop. Hij lachte gemoedelijk. „Goed, we zullen u met rust laten," zei hij. „Gaat u maar naar bed." „Wel te rusten," herhaalde mevrouw Beerting met schorre stem. Zij sloot de deur en deed een stap achteruit. De pijnlijke druk van den revolverloop minderde. Maar niet minder dreigend was het gezicht, waarmee de huurder haar beduidde, terug te keeren naar het souterrain. Zij ging naar beneden, en hij ging mee. „Nu moet ik je even binden," zei hij, en hij trok het touw los, dat door de keuken was gespannen, om dienst te doen als drooglijn voor de theedoeken. „Dat is gemeen!" riep zij hem toe. „En ik heb u nogal geholpen!" „Jawel, omdat ik je met mijn revolver in bedwang hield," smaalde hij. „Maar wie weet wat je uitvoert, als ik weer aan 't werk ben boven." Hij zette het begonnen werk voort: zorgvuldig bond hij haar vast aan den stoel. „Aan 't werk ben boven?" herhaalde mevrouw Beerting, en zij keek hem vragend aan met haar holle oogen. „En u wou slapen?" „Dat zei ik er maar om," gaf de huurder op zijn gewonen kalmen toon ten antwoord. „Rechtop zitten, en je handen achter je rug. Ja, natuurlijk, die bind ik ook vast. Maar nu over dat slapen. Je moogt 't gerust weten, nu we zoover zijn. Ik kom iets halen, dat Gladde Tenvoorde op zijn slaapkamer verstopt had „Meneer Tenvoorde? Die weg is gebleven, en waar ik heelemaal geen bericht meer van kreeg? Kent u dien?" Mevrouw Beerting was zoo verbaasd, dat zij haar hachelijken toestanil er bijna door vergat. „Of ik hem ken! In de gevangenis leeren kennen. Diiarom bleef hij zoo ineens weg; ze hadden hem op heeterdaad betrapt. Reusachtig handige inbreker, die Gladde. Wist u niet, hè? Als hij zoo laat thuis kwam 's nachts, tot uw groote ergernis, dan had hij oen karweitje opgeknapt. Hij had hier in zijn kamer een lieelen buit verstopt. Een aardig stelletje juweelen bijvoorbeeld Mevrouw Beerting kreunde, toen hij een stuk touw om liaar enkels bond. „Niet zoo strak!" riep ze. „Ik houd 't niet uit van de pijn!" „Ik doe 't ook niet voor je plezier. ik zorg voor mijn eigen veiligheid." „En waar is meneer Tenvoorde nu?" vroeg ze nieuwsgierig. „Op de ziekenzaal in de gevangenis, als hij ten minste nog niet dood is." „En 't was een inbreker! Heb ik ooit. Maar hoe weet u dan alles.. waar hij gewoond had en zoo?" „Wehadden samen een werkje in de gevangenis. de buitenmuren opkalken en toen hebben we een mooi plannetje opgemaakt om te vluchten. Hij heeft 111e verteld, dat hij hier had gewoond, en dat niemand beter wist, of hij was kantoorbediendeen hij vertelde ook van dat late thuiskomen 's nachts, en van den buit, dien hij op zijn kamer had verstopt. Dien zouden we samen deelenMaar ik deel nooit iets. Ik. enfin, blijft u nu maar zoet zitten, mevrouw Hoe-heet-u, tot ik tijd heb om me verder met u te be moeien. Ik ga door met zoeken naar kostbaarheden." Hij ging iets opzij en bekeek haar. „Ziet er niet kwaad uit," mompelde hij. „Ik hoop, dat u.Toen kwam hij weer dichterbij. „Ik heb nog iets vergeten. de prop," zei hij, en hij stopte een lap in haar mond. Zij werd donkerrood in haar gezicht. „Zoo kan 't wel,"zei hij, naar de deur loopend. „Nu de deur nog op slot Zij kon niets doen dan hem nastaren, de deur zien dichtgaan, luisteren, terwijl hij aan den buitenkant den sleutel omdraaide. De traptreden kraakten zacht, toen hij naar boven liep. Mevrouw Beerting voelde haar hart kloppen met zware, weeë slagen. Zij zat doodstil en luisterde. Ze meende te hooren, dat hij struikelde, een ver- - schrikten kreet uitstiet. Toen knalde er plotseling een schot en hagelde kalk neer van een plafond. Er bonkten voetstappen op de trap van het sou terrain, zware, luidruchtige, eerlijke voetstappen. Iemand sloot de deur open en kwam binnen. „Zoo, we hebben hem, mevrouw," zei de recher cheur vroolijk, terwijl hij haar de prop uit den mond haalde en het touw doorsneed. „En hier hebt u uw sleutel. Goed idee van u, om dien aan ons te geven, in uw zakdoek geknoopt. Hij stond zeker in de vestibule, toen u met ons praatte?" Mevrouw Beerting haalde diep adem en knikte. „Vlak achter me," hijgde ze, „met een revolver. „U hebt heel wat gewaagd. We zaten in angst over umaar we konden niet beneden komenwe moesten hem boven aan de trap opwachten. Een leelijk geval voor u geweest, mevrouw. Hoe kwam u op 't idee, ons in uw zakdoek den sleutel te geven?" „Door het haltafeltje," antwoordde mevrouw Beerting. „Dat had ik op een verkooping gekocht, en de man, die tegen me opbood, wuifde maar steeds met zijn rooden zakdoek tegen den afslager; dat was zoo'n signaal, net als een ander wat zegt, of met zijn hoofd knikt. En in de punt van dien rooden zakdoek had hij een sleutel geknoopt. Toevallig, dat ik daar net aan dacht. Ik heb altijd eon sleutel in den zak van mijn schort, want de deur zou wel eens dicht kunnen vallen, als ik de stoep doe. Dus 't. ging doodmakkcljjkWilt u me even helpen opstaan? Ik zit zoo te beven, dat. ik niet overeind kan komen." „Stuur ze weg," beval de eige naar van het glimmende wapen.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1941 | | pagina 7