DE HELD H U DN UT door W. W. Jacobs 14 Wanneer Uw spiegel U waarschuwt: "vlekjes plooitjes oneffenheden", sla deze waarschuwing dan niet in den wind. Neem direct Three Flowers, cfat bespaart U tranen en verdriet. Eerst Three Flowers Vanishing Crème, dan houdt de heer lijk geparfumeerde, uiterst -fijn verdeelde Three Flowers Poeder urenlang. Three Flowers Poeder heeft een fluweel-zachte werking, bedekt alle plooitjes en verbetert Uw teint. Na de juiste behandeling met Three Flowers zegt Uw spiegel zeker: U ziet er jaren jonger uit en mooier. POEDER CREME Mei illustraties van Frans Piët Als nachtwaker zijnde kun je. 't beste alleen zijn. Zoek je gezel schap, dan kom je altijd van een koude kermis thuis. De menschen hier in de buurt van de werven kunnen hun handen slecht thuishouden, en honden kunnen bijten. Alleen ben je 't veiligste. Je kunt met kaarten zoo hard valsch doen als je wilt, en als je zin liebt. in een slokje, kost't je er ten minste geen twee! Ik heb eens een lesje gehad, dat be- teekende: man, blijf op je-eigen, dan gaat alles 't beste! Ik heb er pleizier van gehad, maar dat snapte ik toentertijd niet. 't Was nogal een koude donkere avond, winderig en naargeestig, en ik had een beetje opgeruimd, om warm te blijven. Ik wou net het straatje een beetje afspoelen, toen 't kleine hekje open werd geduwd en er een jongeman binnenwipte, met een meisje achter hem aan. „Hallo!" zei ik. „Wat is er?" ,,St!" zei het meisje. „St!" 't Was een leuk klein ding, 'n jaar of achttien, met groote blauwe oogen en bruin haar. „We zijn op de vlucht," zei ze, en ze kwam naar me toe en greep me bij mijn arm. „Wat hebben jullie uitgevoerd?" zei ik, op mijn manier streng. „Niets om me over te schamen," zei de jongeman. „Ik ben met mijn meisje aan 't wandelen, anders niets." „In ieder geval kun je niet op mijn werf wandelen," zei ik. „Hoe zit 't komt haar vader achter je aan?" Hij stond me aan te kijken als een gek. 't Was nogal een min ventje, maar heel netjes in de kleeren. Als ik een meisje geweest was, had ik 'in .misschien knap gevonden, maar voor mijn smaak was hij te snoezig. Hij deed tweemaal zijn mond open om wat te zeggen, maar er kwam niets dan een dom lachje. „Nee, haar vader niet," zei hij einde lijk, met een raar lachje. ,,'t Is die jongen, waar ik vroeger mee gegaan heb, toen ik nog te jong was om te weten wat ik wou," zei het meisje toen. „Ik heb nooit echt van hem ge houden. Hij wil altijd vechten. En nu zegt liij, dat hij Charlie z'n hoofd door zijn nek heen zal slaan, als hij ons samen ziet loopen. Ik zag hem daarnet achter ons aan komen, en als uw hekje op slot was geweest waren er misschien onge lukken gebeurd." „Je bent toch niet bang voor hem?" zei ik tegen den jongeman. „Ik ben voor geen mensch bang," zei liij met z'n borst naar voren. „Maar ik houd 'mijn hoofd liever nog een tijdje. IJ niet?" „Hoe groot is hij?" Charlie dacht even na. „Zooiets als ik," zei hij. „Nou, voor zoo'n krummel lioef je niet bang te zijn," zei ik. „Jullie kunnen mekaar geen van tweeën iets doen dat een naam mag hebben. Ga van mijn werf af, en als hij wat wil, sla je 'm tegen de wereld. Je geeft hem er een met je linker in z'n broodkorf, en als ie bukt, mep je 'm met je rechter op zijn kin." „En als hij niet bukt?" zei Charlie. „Dat doet hij niet," zei het meisje. „Daar ken ik hem te goed voor. Als Charlie hem een stomp gaf tegen zijn hoe zei u ook weer, sloeg hij hem dood." Charlie knikte en werd bleek. Bleek worden kon hij best, maar ik mocht zeggen wat ik wou, een kleur kreeg hij niet, Maar zij werd rood, en één keer zag ik haar blauwe oogen kijken toen ze dacht, dat ik niet keek dat ik er van schrok. „Enfin, ik heb je een goeden raad gegeven," zei ik, „dus nou zie je zelf maar wat je doet, Als ik met zoo'n meisje wandelde, mocht er een regiment soldaten tegen me opkomen, als ze maar stuk voor stuk begonnen." Toen keek ze me lief aan en ik kreeg een beetje medelijden met haar. Als je goed nagaat, kan een meisje ook niet helpen, waar ze van houdt. „Ik ga wel even buiten kijken, of ik iemand zie," zei ik. „Als 't niet zoo is, moeten jullie weg." Ik liep naar 't hekje, maar ik zag niets. Toen liep ik den hoek om, zoo zonder erg, met mijn handen in mijn zakken, en ja, hoor, daar liep een jonge kerel te schilderen en alle kanten tegelijk op te kijken om zoo te zeggen, 't. Was er een met een ongunstig gezicht, felle oogjes en zoowat geen neus en groote vinnige tanden. „Iets verloren?" vroeg ik, toen ik langs hem heen liep. „Ga naar je moeder en laat je neus snuiten," zei hij. Ik gaf geen antwoord. Ik lachte alleen maar even. Net zoo'n lachje als van oude dames, die omkijken naar kleine kin deren, waar ze voorbijkomen. Toen liep ik op m'n gemak terug naar de werf, maar net had ik één been binnen 't hekje of ik kreeg een steen tegen 't andere. 't Kwam leelijk aan. Als ik hem ten minste te pakken had kunnen krijgen, had ik hem aan stukken gescheurd. Ik ging terug en keek den hoek om, maar liij was natuurlijk weg, en toen ik weer op de werf kwam, waren Charlie en 't meisje ook weg. 't Was onderwijl zoowat lieelemaal donker en ik ging in 't kantoortje een pijp zitten rooken. Toen liep ik de werf weer op en na een tijdje begon ik me te verbeelden dat ik wat hoorde, geritsel en gefluister. Ik bleef tweemaal staan luisteren, maar dan was alles zoo stil als 't graf. En toen hoorde ik niezen. Ze zaten op een kist, of liever een kistje, achter een stapel planken in den knik van 't pakhuis, mekaars hand vast te houden. Ik begon uit te pakken, maar 't kind had zoo'n medelijden, toen ze hoorde van mijn been, dat ik 't. hart niet had veel te zeggen. Ze was lieelemaal overstuur, ze zat met 'r pootje tegen d'r inond snikgeluidjes te maken. „Da's een mooi rustig hoekje," zei Charlie, toen ik met ze opliep naar 't hekje. „Net, of 't voor ons zoo gemaakt is." „Maar dat is 't toch heuscli niet," zei ik. Hij kwam haast tegen me aan loopen, en in 't eerst dacht ik, dat hij mijn hand vast zou houden. Toen voelde ik er iets hards tegenaan, 't Was misschien gek van ine, maar ik begon te denkenik ben ook jong geweest, en toen prakkiseerde ik, wat ik voor ze doen kon. „Dat hoekje loopt niet weg," zei ik. „en zoolang als er geen schuit voor ligt, of 't moest dan een leege schuit zijn, kunnen jullie er gerust af en toe een luchtje komen scheppen." Ze bedankten me allebei, en ik zag best. dat 't een steen van Charlie z'n hart was. Nu kon hij ten minste rustig en veilig met zijn meisje wandelen.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1941 | | pagina 14