DE DIPLOMAAT
25
Maar Albert mompel
de verslagen: „Ik zal
het wel in orde maken."
(Teekening B. ten Hove)
door Henri Duvernois
Tijdens de aardrijkskundeles fluisterde de jonge
Delden, die kennelijk ruzie zocht, zijn klas
genoot Lieftinck in:
„Hé, waar heb je die turftrappers vandaan?"
„Wat mankeert er aan mijn schoenen?"
„Ze zijn in één woord verschrikkelijk."
„Niet leelijker dan de jouwe, dikzak!"
Delden voelde zich beleedigd. Hij stootte zijn
buren aan en vestigde hun aandacht op Lieftinck's
schoenen, waaraan men kon zien, dat ze gerepareerd
waren door een schoenmaker, die meer acht ge
slagen had op duurzaamheid dan op een elegant
model. De eigenaar van de „turftrappers" hoorde
onderdrukt gelach en toespelingen op „schuiten van
schoenen". Lieftinck besefte, dat er een crisis in
aantocht was. Zou hij hierna als één van de jongens
beschouwd worden, die meetelde op school, of zou
men hem voor een moederskindje houden Tot nu
toe had niemand veel aandacht aan hem besteed.
Maar Delden had hem nu dat soort bekendheid
verschaft, waardoor zijn reputatie gemaakt of
vernietigd kon worden.
„Lieftinck," zei de onderwijzer, „jij komt Zater
dagmiddag terug."
Hij protesteerde niet, daar hij niet over de oorzaak
van zijn onoplettendheid wilde praten.
„Dat zal ik je betaald zetten, jij dikke vetzak!"
„Houd je stil, turftrapper!" siste Delden, wiens
woordenschat niet erg groot was.
Toen de school uitging en de leerlingen goed en
wel buiten waren, zei Dehlen waarschuwend op
luiden toon:
„Ik wacht op mijn grooten broer om me thuis
te brengen."
„Als hij net zoo'n leelijk gezicht heeft als jij,
moeten jullie een mooi paar vormen," meende
Lieftinck.
Delden was dik. hij had een soort gezetheid, die
het gevolg is van veel en lang zitten. Hij was over
voed, zijn vteezige armen waren te kort. hij had een
enormen buik, hij bezat reeds de bibberende, slappe
wangen van een man van middelbaren leeftijd en de
vooruitstekende lippen van een onbesehaamden
oberkellner. Nu hij buiten de school was en er on
middellijk gevaar dreigde, zei hij nog eens:
„Mijn groote broer kan hier elk oogenblik zijn."
„Geef hem dit dan van mijschreeuwde Lieftinck.
Er weerklonk het geluid van een flinken klap.
Delden beantwoordde den aanval met een schop,
die zijn doel miste, en onmiddellijk daarop kreeg hij
nog een klap.
„Kijk eens hoe hij er van langs krijgt riep een
van de jongens uit, en onmiddellijk had zich een
kring om de twee vechtenden gevormd, en men
keek toe, alsof het een wedstrijd om het kam
pioenschap was.
Delden zag in, dat zijn positie op de school op het
spel stond. Hij sloot zijn dikke oogleden, hief zijn
armen op alsof hij ging zwemmen en slaagde er in.
Lieftinck's das los te trekken. Met een serie wel
gemikte slagen dreef Lieftinck hem achteruit.
„En nu," informeerde hij. „wie was het ook weer,
die over turftrappers en schuiten van schoenen
praatte?"
„Niemand!" schreeuwde een stem, hiermee uit
drukking gevend aan het algemeen gevoelen.
„Ik zal je nog wel krijgen." dreigde Delden, zich
terugtrekkend
Zijn vlucht werd eenstemmig afgekeurd. Toe
schouwers houden meer van een zekere heldhaftig
heid, waardoor de strijd langer duurt.
De jonge overwinnaar ging naar huis om koffie te
drinken.
„Lieve help, Albert," riep zijn moeder uit, „waar
is je das? En kijk je kleeren eens."
„Hij zal toch niet gevochten hebben?" vroeg
zijn vader. „Albert, heb je gevochten? Kom. zeg
het, en lieg niet."
„Ja," gaf de jongen toe. „Ik heb gevochten."
„Dat is een mooie manier om je netjes te
gedragen!" vond mijnheer Lieftinck. Maar mevrouw
Lieftinck viel liem onmiddellijk in de rede:
„Het hangt er van af! Misschien heeft iemand hem
aangevallen. Heeft een jongen je willen slaan,
lieveling? Als dat het geval was, had je groot gelijk.
Je moest je verdedigen."
„Niemand heeft me aangevallen."
„Nu zie je het, Isabella."
„Laat hem alsjeblieft uitspreken. Hij is ten
minste eerlijk. Wat is er dan gebeurd?"
„Ze plaagden me, omdat.
„Omdat?"
De jongen keek naar zijn moeder, die er bleek en
mager uitzag, met. vermoeide oogen en een droevigen
trek om haar mond, en naar zijn vader, die achter
een stuggen baard en dikke brilleglazen zijn ongenees
lijke verlegenheid verborg. Hij stond op het punt om
te zeggen: „Ze plaagden me met mijn schoenen".
Maar liij besefte, dat hij zijn ouders hiermee zou
kwetsen en dat zijn moeder zou gaan huilen. Hij
mompelde
„Ze plaagden me gewoon, meer niet."
Mijnheer Lieftinck vond in deze beken
tenis aanleiding om op plechtigen en droe
vigen toon een preek te houden:
„Hier zie je voor je," verklaarde hij,
„een man, die nooit iemand een stroobreed
in den weg heeft gelegd. Nooit! Op school
en in mijn later leven ben ik altijd vrien
delijk geweest, altijd beleefd en niemand
heeft zich ooit aan mij geërgerd. Ik ver
wacht, dat niemand zich ooit aan mijn zoon
zal ergeren. Je bent nog maar twaalf jaar,
maar je bent oud genoeg om over sommige
dingen na te gaan denken; je zult in je
leven nog dikwijls de hulp van een ander
noodig hebben
„Maar als die andere jongen hem tocli
zijn das aftrok!" viel mevrouw Lieftinck
hem in de rede.
„O, maar voordien heb ik hem een
flinken klap in zijn gezicht gegeven," ver
klaarde Albert.
„En," vroeg mijnheer Lieftinck. „hoe
was de naam van je tegenstander?"
„Delden."
„Stil, daar heb je het al. Dat is mijn
spreekwoordelijke pech. Weet je wat voor
zaken zijn vader doet?"
„Hij handelt in chemische producten."
Wanneer mijnheer Lieftinck een catastrophe over
kwam, zette hij steeds een triomfantelijk gezicht,
alsof hij wilde zeggen: „Ik heb het je wel gezegd.
Dingen, die een ander nooit overkomen, gebeuren
mij." Ditmaal werd zijn gezicht zoo rood. dat zijn
vrouw begon te beven. Tragisch in zijn zelfbedwang
verkondigde hij
„Dan is het de zoon van mijn hesten klant, van
mijn laatsten klant, van mijn eenigen klant. Kijk
eens, Albert,, ik wil er niet meer over praten, ik wil
je niet dwingen. Je weet zelf hoe hard ik voor je
werk. voor jou en je.
„August," riep zijn vrouw uit, „je maakt het
kind nog ziek."
„Dat kind? Kijk hem eens goed aan."
Maar Albert mompelde verslagen: „Ik zal liet wel
weer in orde maken."
„Probeer een of andere verontschuldiging te
vinden." beval mijnheer Lieftinck. „Vraag hem om
vergiffenis. Maar waarschijnlijk is hij even driftig en
wraakzuchtig als zijn vader. Misschien heeft hij
de heele geschiedenis thuis al in geuren en kleuren
verteld."
Om vier uur kwain Albert stralend thuis. „Hij is
nu een goede vriend van me geworden," verklaarde
hij. „En Dinsdag kom ik bij hem om met zijn elec-
trischen trein te spelen."
Mijnheer Lieftinck stond op, terwijl visioenen van
toekomstig succes in zaken zijn geest opfleurden. Hij
schudde zijn zoon de hand alsof die zijn compagnon
was.
„Wat heb ik je gezegd?" riep hij uit. „Vriendelijk
heid is altijd beter dan geweld. Royaal aangeboden
verontschuldigingen doen nooit iemand schade. Je
kunt je niet vefoorloven hoog van den toren te blazen
als je geen millionnair bent. Veronderstel, dat iemand
je plaagt. Volg mijn raad op en doe alsof je niets
merkt. Zoo blijf je met iedereen goede vrienden.
Begrijp je-rnij, Albert?"
„Ja zeker," antwoordde Albert met een gelukkig
gezicht. „Ja, vader, ik begrijp u."
Zijn moeder nam hem apart. „Wat heeft die jongen
van Delden precies tegen je gezegd?" informeerde
zij.
Albert deed zijn best er uit te zien alsof hij nadacht
„O, hij zei, dat hij vriend met me wilde worden en of
ik Dinsdag bij hem kwam spelen, met zijn electrischen
trein."
„Ik bedoel, toen je hem vergiffenis vroeg?"
Albert boog zijn hoofd. „Ik heb hem niet precies
vergiffenis gevraagd," zei hij. „Dat ligt me niet erg.
Bovendien, dat had niet geholpen."
Zijn moeder glimlachte. „Maar wat heb je dan
tegen hem gezegd, Albert?"
Hij keek haar recht in haar oogen. „Ik heb hem
voor de keus gesteld. Ik zei. dat hij mijn vriend kon
worden of dat ik hem anders den nek zou omdraaien."
Hij wachtte even en sloeg liet gezicht van zijn moeder
gade; daarop vervolgde hij: „Maar zeg het niet aan
vader, die begrijpt zooiets niet."
„Neen," zei mevrouw Lieftinck zacht, „neen, die
zou het niet. begrijpen."
„En, moeder, mag ik Dinsdag mijn Zondagsche
schoenen aandoen