6 wASCK „Zooveel weet ik er ook van," zei de roodharige triest. „Dat vertel ik mezelf iederen morgen tienmaal, terwijl ik me scheer. En dan bekijk ik mijn gezicht in den spiegel. Wat heb ik er aan, om mezelf voor den gek te houden? Een aap is er nog mooi bij. En dan moet u Fré Blinkert daar eens naast zien." „Hoe is die dan?" „Precies het tegenovergestelde van mij," zei de jongeman somber. „Alleen de namen alHij heet Frederik Blinkert; ik ben Pieter Kluit. Hoort u dat? Kluit! Pieter Kluit! Fré is een kloeke, knappe kerel, met krulhaar en een vierkante kin en zoo'n manne lijke kelderbas waar de meisjes tegen opkijken en ik. ik heb 't- postuur van een boodschappen jongen en ik piep. Hij is de zoon van Blinkert en Zoon, het bloeiende kleeding- en manufacturenbedrijf hier; en hij loopt natuurlijk met de fijnste pakken en iederen Zaterdag een nieuwe das. Hij heeft altijd geld genoeg om strooiavondje te houden, en ik ver dien net genoeg, om mijn moeder en mezelf aan de noodige boerenkool en hachée te helpen. Nee. ik mag 't Lenie heusch niet kwalijk nemen „Een oogenblikje," viel Joep hem in de rede. „U hebt eigenlijk nog niets gezegd over hem. Dat meisje ziet er wel naar uit, dunkt me, dat ze hersens heeft, en niet alleen maar een knap toetje, 't Leek me een meisje, dat van een man iets meer eischt dan een vierkante kin en iederen Zaterdag een nieuwe das." „Och, Fré is zoo kwaad niet, geloof ik," zei Pieter Kluit. „Gelóóf je „Nou ja" er kwam een zweempje van de grijns terug „geen mensch kan van me verwachten, dat ik mijn zegevierenden concurrent op ga heme len, wat? Enfin, als u hier een tijdje blijft, zult u wel kennis met hem maken.dan ziet u zelf wel.' Hij is hier in Veenrode 't heertje." „Vertel nu eens wat meer, Piet," zei Joep. 't, Kwam uit, zooals ldj gedacht had: hij sprak den jongeman bij zijn voornaam aan. „We zijn vrienden onder elkaar. Is die Fré werkelijk zoo'n pronkjuweel van mannelijkheid? Is hij gezien in 't dorp? Wat speelt hij hier voor rol?" „Hij vindt zichzelf geweldig," zei Pieter Kluit, „en de meisjes kijken tegen hem op. 't Is een parade paardje. Hij is vaandrig van de handboogschutterij en er was laatst een optocht, en hij zag er schitterend uit met zijn nieuwe uniform en zijn pluim op zijn hoed. Lenie was pas van kostschool terug 't is een erg begaafd meisje. piano en zang en decla matie en zoo, ze kan alles en hij heeft een gewel digen indruk op haar gemaakt. Daar kan ik niet aan tippen natuurlijk." „Liep jij niet mee met dien optocht vroeg Joep. „Nee wat kan ik marcheeren, sinds ik dien voet heb! Dien heb ik, tusschen twee haakjes, bij de vrijwillige brandweer opgedaan ze trokken een muurtje om en dat kreeg ik op mijn been. En ik moet aan den kant staan om te kijken, en zulken kranen als Fré in de krant lauweren uit te reiken. Joep had peinzend staan luisteren, met zijn eene hand aan zijn kin. Opeens zei hij: „Ik geloof, dat ik broodnoodig een nieuwe das moet hebben. Of liever, ik weet 't wel zeker." Het kleeding- en manufacturenmagazijn van Blinkert en Zoon was de schoonste parel in de vale kroon van de Grootestraat, met de wassen poppen voor 't eene, de fleurige dassen en overhemden voor 't andere raam. Onverschrokken ging Joep naar binnen. Onmiddellijk werd hij een indrukwekkend perso nage gewaar, dat - hij voelde het - niemand anders kon zijn dan Fré Blinkert. 't Was heel zeker iemand, om respect voor te heb ben een kerel van twee nieter, stevig en blijkbaar sterk, in een hoorbaar geruit pak. Hij stond lui-voor- naam tegen een rek met regenjassen geleund en ver fraaide met een zeemleeren kussentje zijn nagels. Pieter Kluit had dezen jongeman goed beschre ven. Zijn kin was vierkant en hard als een klinker, zijn ravenzwarte lokken golfden als de zee, en hij had van die welsprekende wenkbrauwen: trok hij ze een halven centimeter op, dan drukten ze minachting uit; een centimeter omhoog beteekende smart, twee centimeter was hartstocht. Hij ontving den klant niet bepaald met geestdrift. Na een koelen blik zonder belangstelling ging hij kalm door met nagels poetsen, precies of Joep er niet was. Dus nadat Joep een halve minuut had gewacht, trad hij op meneer Blinkert toe en zei hij zoo beschei den mogelijk: „Neemt u me niet kwalijk, meneer, maar ik wou graag een das hebben." Met een gebaar van verveling wees meneer Blinkert naar een doos met dassen. „Eén-vijftig, twee gulden, twee vijftig," zei hij. Zijn stem klonk verveeld, onverschillig; maar 't. was wel een mooie, dragende basstem. Joep nam een der minste erge in zijn hand. „Deze blauwe," zei hij, „is die goed, denkt u?" „Nou," zei Fré, met een stem, die geen hooger beroep toeliet, „zooeen draag ik er zelf ook." „Ik zal toch die roode maar nemen," zei Joep vriendelijk. Fré Blinkert legde zijn zeem- leertje even neer, om geld terug te geven, en gooide twee kwartjes over de glazen toonbankkast naar zijn klant toe. Op dat moment voelde Joep een ietwat heet gebakerd jongmensch een krach tige aandrift, om iets te doen, waardoor die vierkante kin een anderen vorni kreeg, maar hij overwon zichzelf en glimlachte. „Dank u," zei Joep, maar me neer Blinkert ging weer op in zijn toilet en zei niets meer. Bij de deur bleef Joep staan, want hij kreeg weer een aandrift en nu gaf hij er aan toe. Hij keerde zich om en liep terug naar liet standbeeld, dat de zoon was van Blinkert en Zoon. „Pardon, meneer," zei Joep, „maar uw gezicht heeft zooiets bekends.... heb ik u niet méér gezien!" Nu er over zijn gezicht werd gesproken, toonde de knaap eenige belangstelling. „Dat kan best," antwoordde hij. „Ik ben nogal veel op stap ge weest." „Nee." zei Joep. voor zichzelf, scheen het, „op stap was het niet. Maar ik kan me niet herinneren...." „Middenstandscongres soms in Utrecht?" „Nee. Wacht, ik heb 't. In Amsterdam— op 't Leidscheplein. In den schouwburg." De heer Blinkert schudde zijn hoofd. „Nee, daar ben ik nooit geweest," zei hij. „Da's vreemd. Onbegrijpelijk," zei Joep. „Ik had wel haast durven zweren, dat ik u in Amsterdam op de planken had gezien. in een hoofdrol. Bent u nooit op 't tooneel geweest?" De heer Blinkert vertoonde alle verschijnselen van iemand, die zich zeer gevleid voelt. „Eh. nee," zei hij. „In Amsterdam zéker niet." Hij scheen te bedoelen, dat hij wel ergens anders lauwerkransen had geoogst. „Maar aan uw gezicht en zoo zou ik toch zeggen...," Fré Blinkert liet zijn zijden overhemdboezem zwel len en zijn wenkbrauwen een kwarteentinieter rijzen teeken van voldoening. „Ik heb eigenlijk nog nooit op de planken gestaan," zei hij. „Dan heb ik me vergist - neemt u niet kwalijk," zei Joep. „Maar ik had durven zweren. u hebt echt iets over n, dat aan 't tooneel doet denken." „O ja?" vroeg Blinkert, nog steeds uitdijend. „Vindt u?" Teruggekeerd binnen de bureaumuren van de Venbode trok Joep van Leunen met vaste hand den redacteur Pieter Kluit weg van de schrijfmachine, waarop hij zelf achter dat eerbiedwaardige instru ment plaatsnam. „Pieter," zei hij, terwijl hij een blad papier achter de rol schoof, „ik ben mede-redacteur van de Ven bode. Praat nu niet tegen. Salaris komt niet ter sprake. Als ik 's avonds maar bij je binnen mag loopen, als ik me verveel." Hij begon te typen als een razende. „Heb je iets gevonden oin over te schrijven?" vroeg Pieter ongeloovig. „Hoor eens, broer," antwoordde Joep. „als er in een dorp niets getieurt, en je hebt een krant, zit er maar één ding voor je op: je ladt iets gebeuren." Eindelijk gaf hij het vel, volgetikt, aan den rood- harigen redacteur. Pieter las het begin: „Zij zon <iat ook geureest zijn. al# zij in een grootere Grootestraat had geloop en." „Er komt tooneel in Veenrode. Er is een krachtige beweging op touw gezet, 0111 hier een tooneelgezel- schap te stichten. Een lid van het comité zei gister avond: Veenrode wemelt van de mensclien met waarachtig acteurstalent. Zoo hebben we, om maar het eerste het beste voorbeeld te noemen, altijd het gevoel gehad, dat vaandrig Frederik Blinkert als komediant bijzondere gaven bezit. Die mogen niet ongebruikt blijven...:" „Zeg," riep Pieter Kluit, „da's voor 't eerst, dat ik van zoo'n beweging hoor! Wanneer is die begon nen! Wie is er mee begonnen!" „Ik." zei Joep bedaard. „Nou net." „Ik geloof niet dat ik er veel voor voel," zei Pieter ietwat knorrig. „Als ze hier tooneel gaan spelen, kun je er op rekenen, dat Lenie ook meedoet, en reken maar genist, dat Fré Blinkert dan de hoofdrol krijgt. Dat ljjkt me heelemaal niet." „En daar is 't nu juist om begonnen," zei Joep. Veenrode kwam los uit zijn dommel gelijk een vlin der, die uit een pop breekt. Doodernstige comité's begonnen lange, gewichtige besprekingen te houden in een zaaltje van de Zwaan Het resultaat, een week na Joep's aankomst binnen Veenrode bereikt, was de stichting Veenrooiscli Too neel, voorzitter Frederik Blinkert. Pieter Kluit werd lid van het, eere-comité. Over gebrek aan persreclame had het Veenrooiscli Tooneel niet te klagen. Daar zorgde Joep van Leu nen voor. „Het is te hopen (zoo schreef de Venbode) dat ons Tooneel zijn krachten niet gaat verspillen aan den een of anderen draak. Het eerste stuk moet, worden gekozen volgens het peil van zijn groote talenten. Veenrode vraagt een echt Nederlandscli stuk, een stuk van onzen tijd, een stuk dat lééft.... „De

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1941 | | pagina 6