SsBaron en de Freule ^MteSlfLcK 32 Ze deed géén verkoudheid op! „Zoo nu en dan naar den schouw burg is toch wel heerlijk, als die vervelende garderobe maar niet je plezier bedierf „Gelijk heb je. Je doet beslist een verkoudheid op, zoo tocht het!" „Maar beste Mevrouw Smit, daar zijn de Wybertjes toch voor in de wereld. Hier, neemt U een paar!" Als het ergens tocht of trekt, Heem een Wybertje! Direct! Alleen verkrijgbaar in origineele blauwe doozen. aUfS/ttUSJL. c°io\ VERVOLG VAN BLZ. 29 Vitamine F-gebrek is een dage- lijksch verschijnsel. Het ken merkendst symptoom? Een ver slappende huid. Een teint, die zijn jeugd verliest. Voorkom vitamine F-gebrek. Herstel ieder vitamine F-tekort. Dobbelman's vitamine F crèmes bevatten 2000 eenheden vitamine F in iedere tube. De schoonheidscrêmes, die de oorzaak van huid-verslapping opheffen. Zoo wordt en blijft uw teint stralend-jong en frisch VITAMINE COLD CRÈME CRÈMES Weer zoo'n goed D^BBELMifX -product! ik zou óók graag wat meer Boothoven en Mozart spelen." „We zijn helaas geweldig in de min derheid," antwoordde Adri. „Jawel, maar voor sonates en zoo hoef je maar met z'n tweeën te zijn." Adri's oogen glansden op. „Ja.... laten we 't doen! Ik heb bergen muziek. Wanneer zullen we?" „Zeg 't maarbij jou thuis of bij mij thuis.... Als je er geen bezwaar tegen hebt, dat mijn moeder er bij zit. We zijn klein behuisd." „Natuurlijk niet - maar kom eerst eens bij mij! Zondagmiddag bijvoor beeld. Dan kunnen we probeeren, en verder afspreken „Goed," zei Frits. „Half drie goed?" „Prachtig." Els kwam, met haar mantel aan en haar hoed op. Zij ging met Frits mee, Adri werd door den drummer naar huis gebracht. „Wat had je voor apartje met. Adri?" vroeg Els onderweg. „0, niets," antwoordde Frits. „Ja- loersch?" „Pffdeed Els. „Wat is er om half drie? Wanneer om half drie?" „We zouden Zondagmiddag een paar sonaten probeeren samen." „O," zei Els hooghartig. „Zooiets heb je mij nooit gevraagd." „Jij vindt Beethoven toch te een tonig." „Gn jij vindt 't op den duur met mij te eentonig." „Toe, Els," suste Frits, „doe nu niet zoo gek. Er steekt toch niets achter, dat we samen wat spelen en oefenen?" „Wat niet is, kan nog komen," zei Els. „Enfin, je doet maar wat je niet laten kunt. Ik zal me aan 't, zelfde recept houden." „Adri spéélt nu eenmaal graag klas siek, en jij maar matig." „Adri spéélt nu eenmaal uitstekend, bedoel je, en ik maar matig, hè?"snauw de Els. „En Adri is jonger, en Adri is donker, en Adri d'r vader heeft geld hè?" Frits Horst haalde zijn schouders op. Met een kregelen groet namen ze af scheid. TWAALFDE HOOFDSTUK Lies Rooding was aan den afwasch bezig. Met twee dochters in huis, vond mevrouw Rooding, had ze aan een dag meisje genoeg, en dat vertrok om vijf uur. Lies stond aan het aanrecht af te wasschen, en onderwijl piekerde ze over Han en Adri. Ze was klein en mollig, en ze had een paar heldere, ietwat bolle, blauwgrijze oogenen die had zij lang niet in haar zak. Met die twee heldere oogen had ze gezien, van den zomer, dat Han en Adri elkaar bijzonder graag mochten in de taal van Lies zelf uitgedrukt: „elkaar wel op konden eten, al wisten ze 't zelf nog niet". Nog een klein zetje, en ze waren verloofd, en kwamen de pa's dan over de brug, dan trouwden ze in „hoogstens twee wippen". En nu was 't mis! Ze dreven hoe lan ger hoe verder van elkaar af, als twee bootjes, die elkaar naderden, en toen tegen elkaar botsten. Als ze bij de Lante- ma's op visite gingen, moest Han altijd werken; toen was Han verhuisd, om raadselachtige redenen op kamers gaan wonen; en kwam er nu iemand over den drempel, die Lantema heette, dan was Han vast en zeker niet thuis. Ze had die telefoontjes best gehoord en begrepen: Han wóu niet komen, als er kans was op een visite van Adri. Ze gingen elkaar uit den weg, als twee bootjes. Dat was 't natuurlijk! Dc bootjes wéren tegen elkaar gebotst. Er zét iets, ze wist niet wat. Hoorde je natuurlijk óók niet van verliefde menschen. Zonde en jammer, voor Adri. voor Han en voor iedereen. Aan Adri lag 't niet zij bleef niet weg. Hén was de misdadi ger: dié liej) te koppen, dié was ver huisd en dié had achterbaksjes met moeder. Maar ze zou hem wel krijgen, 't. mispunt. Ze zou hem voorthelpen naar 't geluk, want hij was toch een schat. Lies kon goed plannen verzinnen, en even goed aanpakken. Ze informeerde bij Nettie, hoe't met den pull-overstond, dien ze voor Han aan 't breien was. 't Voorpand was af, hoorde ze als Han weer eens kwam, kon hij passen. Vervolgens vischte zij het. exemplaar van de Posthoorn, waar het muziek- verslag van Han in stond, tusschen de kranten vandaan en stopte zij het in 't fornuis. Toen ging zij dat was 's middags om drie uur naar me vrouw Rooding. „Moeder," vroeg ze, „weet u ook waar die krant is, waar dat muziekver- slag van Han in staat?" „In den krantenhanger, denk ik." „Nee, daar is hij niet. Ik kan hem nergens vinden." „Ja, dan weet ik 't ook niet. Wou je hem hebben?" „Ik vind 't zoo'n aardig stukje ik wou het bewaren." „Dan moet je maar eens aan Han vragen, of hij nog zoo'n krant voor je heeft." „Zou ik hem opbellen?" „Ja, dat kun je doen. Dan kan hij 'm over de post sturen." Jawel, dacht Lies, daar hébben we niets aan. Dat doen we anders. Ze ging naar Nettie. „Zeg, wou jij Han nog opbellen om te vragen, of hij komt passen?" „Ja," zei Nettie, „dat kon ik wel doen." „Doe 't dan nu en vraag, of hij zoo'n krant voor me meebrengt, waai' dat muziekverslag in staat. De onze is zoek." „Goed," zei Nettie. Han was bereid, dien avond te komen, mét krant. Of moeder nog even aan 't toestel kwam. Lies luisterdeA „Ja?" zei moeder. Stilte. Het woord was aan Han. „Nee hoor," zei moeder toen, „niets van bekend." Stilte. „Mooi tot vanavond dan." Moe der hing op. (O menschen, wat loopen jullie er in.) Na 't eten zei Lies: „Moeder, ik ga naar Lantema Adri zou me het patroontje van dien opengewerkten jumper geven." „Goed, kind," zei mevrouw Lantema. „Blijf je niet te laat uit?" „Nee, moeder," beloofde Lies. „Als de klok half elf slaat, spring ik op en verlies ik mijn muiltje. Als Han soms komt, neemt u dan die krant in bewa ring?" „Ik zal er voor zorgen," zei haar moeder. (Hij gaat nog steeds goed.) Lies ging naar Adri, en sprong om kwart over negen op. „Ik ben zoo stijf als een plank, van

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1941 | | pagina 32