DE DAG DER
VERGELDING
I
V
DOOR ERIK JOHANSSON
Zoo kunnen ze er wel mee door. Lijkt me."
De man keek met aandacht naar zijn handen
en zijn nagels.
Hij had zich laten manicuren in een stille
Stockholmsche straat, in een salon. dien hij de laatste
maanden geregeld had bezocht, tweemaal per week.
Hij bleef staan voor de modezaak op den hoek. en
langs de dameshoeden heen keek hij naar de groote
spiegels in den achterwand van de etalage; hij keek
naai' zijn eigen spiegelbeeld.
Iets bijzonders kreeg hij niet te zien. Hij droeg
onberispelijke heerenkleeding, en scheen een jaar
of vijfenveertig te zijn; zijn haar en zijn korte baard
waren aan 't grijzen, en in zijn oogen stond er een
sombere gloed, als in het hart van een stervend
vuur.
Hij liep verder, en mompelde weer.
,,Ik hoef niet langer te wachten, geloof ik."
Hij liep met snelle schreden terug naar het een
voudige pension in een bescheiden buitenwijk,
waar hij zich het laatste half jaar had verscholen,
en waar iedereen het te druk had met zijn eigen
zaken, om nieuwsgierigheid te toonen naar een
onbekende, die tijdelijk onder hen verbleef.
Hij pakte zijn bezittingen bij elkaar - die waren
geleidelijk gegroeid in dat half jaar tijds en riep
zijn hospita. Hij betaalde zijn rekening en vroeg,
of zij een taxi wou laten voorkomen.
,,Ik hoop dat we u nog eens terugzien, meneer
Dalgaard," zei de vrouw. „Ik heb een erg prettigen
huurder aan u gehad."
„'I Doet me pleizier, dat u tevreden bent,," zei
Dalgaard nuchter, „maar 't lijkt me niet waar
schijnlijk, dat ik hier nog kom. Ik ga een heel nieuw
tijdperk van mijn leven beginnen in een andere
stad."
„Dan wensch ik u het beste, meneer, en dank u
hartelijk
Dalgaard hielp den chauffeur zijn bagage inladen,
en gaf hem order, naar het station te rijden. Daar
stapte hij uit. en gaf zijn koffers in depot. Latei-
op den dag ging hij ze halen, en reed hij naar een
hotel, waar hij een paar kamers had gehuurd.
Hij verkleedde zich met de uiterste zorg. en lette
er vooral op. dat hij kaarsrecht liepwant de gebogen
houding van den gevangene was de gewoonte, die
het moeilijkst te overwinnen bleek.
Toen hij eindelijk klaar was om te gaan dineeren,
keek hij liet fraai gemeubelde vertrek
rond, en vertrokken zich zijn lippen
tot. een strakke, wreede lijn.
„Dat doet een mensch goed. na tien jaar
tuchthuis!"
Daarna belde hij om een huisknecht, en gaf hij
een bevel, waarvan hij de woorden en den toon lang
had ingestudeerdwant al was de bitterheid in zijn
geest gestadig gegroeid die tien jaren, nu moest hij
spreken met een stem van luchtige meerderheid.
Voortdurend moest hij zich hoeden voor de slaafscli-
heid, die het optreden der meeste gevangenen
kenmerkt. Hij had een gymnasium en de universi
teit bezocht vroeger, dus. onderscheidde hij precies,
welke gevaren hij liep.
Maar nu ging alles goed. Hij kon de taak aan, die
hij zich had gesteld. Hij ging naar beneden, naar de
eetzaal, en nam de plaats in. die hij vooraf had uit
gekozen. wijl er een zekere andere tafel dichtbij stond.
Mauwelijks was hij aan de soep begonnen, of de
man kwam binnen, naar wien hij tien en een half
jaar had uitgezien. Hij had een jongeren man bij
zich zijn zoon, deed de gelijkenis vermoeden
en een jong meisje, blijkbaar het voorwerp der be
wondering van den jongen man, en een vrouw van
ongeveer dertig, met een knap, bleek gezicht.
Zij zetten zich neer aan de leege tafel nabij
Dalgaarddie moest hun heele gesprek verstaan,
of liij wilde of niet.
Dalgaard's hand trilde eenigszins, toen hij, zijn
glas naar zijn lippen brengend, de stem van den
oudsten heer hoorde antwoorden op een schertsende
vraag van het jonge meisje.
„Maar, lieve kind., dat moet je niet aan mij
vragen, maar aan Gustaaf!"
Het was een zware, heldere stem met een diepen
klank de stem. waardoor rechter Oeland zooveel
indruk had weten te maken, toen hij achter de
groene tafel zat. Die stem had al menigen mis-
diger als een sein des doods in de ooren geklonken.
Meer dan tien lange jaren had Dalgaard zich dat
stemgeluid herinnerd, en nu trof het hem nog even
diep, al klonk het warmer, menschelijker, dan toen
het hem veroordeelde tot tien jaar ellende.
De tijd ging voort, het diner kwam ten einde, en
het viertal begon toebereidselen te maken om te
vertrekken. Vit. hun gesprek was gebleken, dat zij
naar een schouwburg gingen.
Toen zij opstonden, liet de oudste- der beide dames
haar handschoenen vallen. Dalgaard sprong op,
bukte, zich, en gaf met, een buiginkje de handschoe
nen aan de eigenares.
„Dank u zeer," zei ze, met een zachte, lage stem.
gelijkend op die van haar vader, en heel even keek
zij glimlachend in liet sombere gezicht tegenover
haar. En in die eene seconde scheen er iets van den
eenen blik in den anderen over te vonken er
kwam opeens wat kleur in het bleeke gezicht van
het meisje, en hij bleef stil naar de deur staan kijken,
waardoor zij was verdwenen, zelfs toen hij haar niet
meer kon zien. Een minuut lang zag hij niets anders
dan haar gezicht.... toen herinnerde hij zich zijn
taak, zijn voornemen.
Een uur later, in een pauze tusschen twee be
drijven, stiet Karin Oeland haar vader aan.
„Kijk. vader, in die loge rechts van ons zit die
meneer, die in 't, restaurant aan de tafel naast ons
zat, en die mijn handschoenen heeft opgeraapt."
Rechter Oeland keek naar den man met iets
nadenkends in zijn oogen.
„Dat gezicht heb ik meer gezien. Ik kan hem niet
thuisbrengen, maar ik heb hem beslist ooit gekend."
„Ik vind hem er net uitzien, of hij verschrikkelijk
veel geleden heeft," zei Karin. „Ik zou haast
zeggener is nooit een vrouw in zijn leven ge
weest. die zijn leed heeft verzacht. Misschien heeft
hij zelfs zijn moeder nooit gekend."
„Je schijnt nogal belang in hem te stellen! En
hij herkent ons blijkbaar ook hij kijkt ten minste
telkens dezen kant op."
Deze opmerking was volkomen juist. Dalgaard
had niet anders gedaan, sinds hij den schouwburg
was binnengekomen, dan op rechter Oeland en zijn
gezelschap letten.
„Steek eens op, waarde heer! Ik kan u dat merk
aanbevelen!"
Dalgaard schoof een kistje sigaren naar Gustaaf
Oeland toe. De jongeman had roode randen 0111 zijn
oogen, alsof hij niet genoeg had geslapen.
In zes weken tijds was Dalgaard een heel eind
verder gekomen. In een pas gestichte sociëteit, had
hij met Gustaaf Oeland kennisgemaakt; hij had