6
zich tegenover dien jongen man uiterst vriendelijk
getoond, en een paar malen had hij hem en nog een
paar heeren op zijn kamers genood hij had nu
een dure flat betrokken in een deftige straat -om
te kaarten.
Ook nu hadden zij een prettigen avond achter
den rug. Zij hadden gespeeld en gedronken en ge
rookt, en maakten alweer een afspraak voor een
volgenden keer.
Het was zelfs al gebeurd, dat Dalgaard den jongen
Oeland en zijn zuster Karin in zijn buurt ontmoette,
en dat zij. door hem uitgenoodigd, mee waren gegaan
naar zijn flat om thee te drinken.
Karin Oeland had scherp op haar gastheer gelet,
M ant zij wist, dat deze grooten invloed op haar broer
had gekregen; en het resultaat van haar waar
nemingen maakte haar eenigszins ongerust.
,,Hij is zoo hard als een steen, en hij zou ontzet
tend wreed kunnen zijn als 't in zijn kraam te pas
kwam," peinsde zij, toen ze hem met-scherp vertrok
ken mond hoorde spreken over een gerechtelijke
dwaling, waar de kranten over vol stonden. „Hoe
is 't. mogelijk, dat iemand liet leven zoo zwartgallig
bekijkt! Hoe zou hij daartoe gekomen zijn....®"
„Recht® Er wordt niet altijd recht gesproken!"
hoorde zij hem zeggen. „Er is een wet, en een justitie,
die haar slachtoffers 'soms nog tienmaal slechter
maakt dan ze ooit zijn geweest. Geluk bestaat er
't kan je meeloopen of 't kan je tegenloopen, ver
schrikkelijk tegenloopen zelfs - maar recht? Nee,
ik geloof er niet in."
„U bedoelt toch niet, dat onze rechtbanken geen
rechtvaardige rechtspraak uitoefenen?" vroeg zij.
„Ze kunnen zich vergissen! Noemt u dat een recht
vaardig systeem, die rechtspraak van ons? De
officier van justitie trekt er zich niets van aan, of
een beklaagde onschuldig is hij verdraait de feiten,
en probeert zwart wit en wit zwart te maken. Hij
blaft de getuigen af. tot ze zelfs aan hun eigen naam
beginnen te twijfelen. En een verdediger weet soms,
dat zijn cliënt de grootste schurk is, die er op twee
beenen loopt, maar toch schildert hij hem af als de
gemartelde onschuld, niet een gevoeligheid, waar je
tranen in je oogen van zou krijgen. Ze probeeren 't
van weerskanten te winnen met handigheidjes en
letterknechterij, en aan de waarheid storen ze zich
niet. En zoo móéten ze doenDat is liet systeem
En dat noemen ze dan rechtspraak!"
Met een heftige beweging wendde hij zich naar den
haard, en toen belieerschte hij zich met even felle
kracht; en Karin begreep: als zij er niet bij was
geweest, had hij gevloekt.
„Ik begrijp wat u bedoelt," zei ze langzaam.
„Maar het vonnis is toch gewoonlijk rechtvaardig,
is 't niet zoo? Iedereen weet, dat de advocaten een
zijdig moeten zijn, en alles ten gunste van hun eigen
partij probeeren uit te leggen. En dat weet niemand
zoo goed als de rechters. Die weten heel goed te
schiften, wat ze te hooren krijgen. De rechters
beslissen, wie er gelijk heeft; en u zult toch niet
durven beweren, dat onze rechters partijdig zijn,
of zich laten omkoopen."
„Misschien niet met geld; maar ze zijn bevoor
oordeeld, of uit hun humeur, of ze hebben te veel
eigen zorgen aan hun hoofd. *t Is dikwijls twijfel
achtig, of een beklaagde schuldig is, en als dan een
rechter toevallig niet in zijn humeur is, wil hij zijn
gemoed op den beklaagde luchten, en stuurt hij zoo'n
stakker voor jaren de misère in. Maar laten we ver
onderstellen, dat een beklaagde krijgt wat hem,
zooals men zegt, volgens recht toekomt. Wat ge
beurt ér dan? Hij wordt een verschoppeling, die door
de maatschappij nooit meer wordt toegelaten. Zijn
vroegere vrienden willen hem niet- meer kennen, en
geen vrouw. Maar wat val ik u eigenlijk met mijn
persoonlijke opvattingen lastig! Wilt u nog een kopje
thee?"
Zijn handen beefden, toen hij zichzelf met een
krachtige beweging tot de orde riep en met een
gedwongen lachje op een ander onderwerp overging.
Van dien dag af had Karin Oeland een eigenaar
dige, diepe belangstelling gevoeld voor dien man
met zijn donkeren blik en zijn bittere taal; den man,
die zoo druk met haar jongeren broer omging.
Het was een ietwat verwonderlijke vriendschap
tusschen die twee. Zij hadden zoo weinig met elkaar
gemeen. Dalgaard, die bijna oud genoeg leek om
Gustaaf's vader te kunnen zijn, was ernstig en sterk
en zwaarmoedig; Gustaaf Oeland was zwak en lucht
hartig, en buitenmate gesteld op vermaak, op het
spel vooral.
Dezen avond nu was Gustaaf bij Dalgaard ge
komen om raad te vragen. Hij zat in moeilijk
heden hij had schulden. Hij had gespeeld en ver
loren, gewed en verloren. Niemand kon hém iets
verwijten - 't was hem alleen maar tegengeloopen,
keer op keer. Hij had meer gewaagd dan hij ver
liezen kon. Hoe had hij ook kunnen voorzien, dat
alles tegen zou loopen?
„Wil je vader niet over de brug komen®'® vroeg
Dalgaard, den jongen uitvorschend aankijkend.
„Die heeft geld genoeg."
Gustaaf kreeg een klenr.
,,IIij wil geen speelschulden betalen. Mijn vader
is erg toegefelijk tegenover me geweest; maar den
laatsten keer, dat hij zoo'n kwaden post voor me
betaalde, heeft hij gezegd, dat hij 't nooit meer deed.
Hij heeft een ontzaglijken hekel aan spelen en wed
den, zie je."
„Dan is er nog maar één toevlucht voor je, en
dat ben ik. Die'schulden, waar je 't zooeven over had,
zal ik voor je betalen, maar dan moet jij ook iets
voor mij doen. Ik ben rijk, en nu wil ik ergens aan
een van de meren een buiten koopen, en misschien
ook nog een eigen huis hier in stad. Maar dat geeft
een massa beslommeringen zakelijke bespre
kingen, brievenschrijverij enzoovoort. Ik heb een
hekel aan brieven schrijven, en ik heb er al vaak
over gedacht, een particulieren secretaris te nemen.
Als jij dat baantje aan wilt nemen, zal ik je zes
duizend kronen per jaar betalen."
Gustaaf sprong op en stak zijn hand uit.
„Top!" riep hij uit. „Dolgraag! Mijn vader dringt
er al lang op aan, dat ik iets uitvoer; maar ik heb
geen hersens genoeg om iets te worden, en ik lieb
er een hekel aan van den eerste den beste commando's
af te wachten. Maar met jou zal 't best gaan. Ik
vind 't vreeselijk geschikt van je, Dalgaard."
Er kwam een zonderling lachje over het gezicht
van den oudste der twee.
„Ik ben blij, dat je er zin in hebt. En nu de werk
tijden Zullen we zeggen van tien tot vijf?
Je zult mijn heele correspondentie moeten belieeren,
geldzaken verzorgen enzoovoort. Ik hoop niets
anders te hoeven doen dan brieven en cheques
onderteekenen. Als 't je uitkomt, beginnen we
Maandag."
Den volgenden Maandag begon Gustaaf Oeland
te werken, of liever, was hij aanwezig in de woning
van Dalgaard; want de arbeid, die hem werd toe
bedeeld, was zeer licht.
Men kon zich geen makkelijker patroon voorstel
len dan Dalgaard. Gustaaf kon precies doen en laten
wat hij wilde, en uitgaan wanneer Kij zin had; ja,
zelfs ging het voorstel, om uit te gaan of te kaarten,
menigmaal van Dalgaard zelf uit.
Maar de fortuin scheen zich maar niet ten gunste
van den jongeman te willen keeren. Als hij wedde,
verloor hij ook, en als hij met Dalgaard of in ge
zelschap speelde, waren steeds de slechte kaarten
voor hem.
Hij werd bleeker en de schaduwen om zijn oogen
werden donkerder, want heer op keer bleef hij tot
diep in den nacht op, vruchteloos pogend, de gelde
lijke verliezen goed te maken. De eene maand na
de andere vroeg hij voorschot op zijn salaris, tot
hij eindelijk al een jaar loon vooruit had ontvangen,
en nooit toonde Dalgaard zich onwillig, nooit maakte
liij bezwaar. Hij vertrouwde zijn jongen vriend
volkomen en sloot nooit iets voor hem weg. Gustaaf
had het beheer over kasboek, brieven, eliequeboek
en andere papieren volkomen in handen.
Een half jaar ging het zoó door. Gustaaf werkte
zich hoe langer hoe dieper in de schuld, en Dalgaard
liet de behartiging van zijn zaken steeds meer aan
hem over.
Eindelijk kwam de dag, waarop Dalgaard elf
jaar lang had gewacht. Gustaaf Oeland kwam op
een ochtend, als gewoonlijk, aan zijn bureau zitten.
Hij zag er nu niet alleen vervallen, maar ook schichtig
uit. Zijn handen beefden, toen hij de brieven open
sneed, die lagen te wachten.
Hij had de meeste gelezen, en korte aanteekeningen
gemaakt voor de antwoorden, toen Dalgaard de
kamer binnenkwam met een strookje papier in zijn
hand. Hij hield het Gustaaf voor, en zei rustig:
„Dit herken je zeker wel?"
„Dit" was een cheque aan toonder, groot twintig
duizend kronen, en geteekend en geëndosseerd door
Adolf Dalgaard.
Gustaaf zat stokstijf te kijken, met oogen bijna
wezenloos van angst.
„Ik heb me niet vergist, zie ik," ging Dalgaard
voort. „Ik dacht dat je 't ontkennen zou. Je begrijpt
zeker, nat de gevolgen zijn?"-
Toen scheen de jongeman wakker te schrikken.
„Hebt u in 's hemelsnaam medelijden, meneer
Dalgaard! Ik geef toe, dat 't gemeen van me was,
nadat u zoo goed voor me geweest bent. Maar ik
was van plan het terug te betalen. Ik zal het terug
betalen. Ik dorst u niets meer te vragen...."
„En dus dacht jeik zal hem maar voor twintig
duizend kronen bestelen.? Mooie manier om me te
vergelden, dat ik, zooals je zelf zegt, goed voor je
ben geweest!"
Hij lachte, en de jongeman kromp ineen.
„Ik begrijp heel goed, dat u woedend op ine bent,"
zei hij. „Maar 't is me ook afschuwelijk tegen
geloopen. En u.. u liet alles aan me over. U keek
nooit uw bankrekening in. U zoudt 't, niet merken,
dacht ik, en ik zou 't wel terug kunnen storten,
voor u 't ontdekt had."
Doordringend keek Dalgaard in zijn vale gezicht,
„Daar zul je 't ver mee brengen voor de recht
bank. denk je. niet? Valschheid in geschrifte wordt
zwaar gestraft, zooals je weet. Haal je jas en je
hoed maar, dan gaan we direct naar je vader."
„Nee, nee!" kreet de jongen. „Vertel 't niet aan
mijn vader! Ik ga niet mee! Ik maak me net zoo lief
van kant!"
„Je doet wat ik je zeg," zei Dalgaard in koele
woede. „Haal je jas en je hoed."
Hij belde en gaf zijn huisknecht order, een taxi
voor te laten komen.
Rechter Oeland keek verwonderd op, toen Dal
gaard zijn kamer binnenkwam, met Gustaaf, die ér
uitzag of hij doodziek was.
„Wat is er? Wat heeft Gustaaf?" vroeg hij, snel
opstaande uit zijn stoel.
„Niets, hij zit alleen maar in angst. Hij heeft
een valsche handteekening gezet op een cheque
van twintigduizend kronen. mijn handteekening.
Hij heeft bekend, en nu vindt hij 't niet prettig,
er tien jaar tuchthuisstraf voor te moeten uitdienen."
Gustaaf sloeg zijn handen voor zijn gezicht en
snikte als een klein kind.
„Meneer Dalgaard. u bent toch niet gek?"
Oeland keek op met een gezicht zoo wit als zijn boord.
„Integendeel. Ik ben volkomen bij mijn verstand,
kir is niets op de wereld, geloof ik, dat u nader aan
't hart ligt dan uw eenige zoon. U bent rechter, u
oefent de rechtspraak uit. 1' weet precies, welke
straf er staat op valschheid in geschrifte en op dief
stal van een patroon, die nooit anders dan goed en
toegefelijk is geweest."
Zijn stem was zoo scherp als een mes. De on
gelukkige vader wendde zich naar zijn zoon.
„Gustaaf, 't. is toch niet waar? Zeg op.... Je
kunt toch,... je hebt 't toch niet gedaan?"
De jongeman boog zich nog dieper neer, en snikken
schokten door hem heen.
„Hij ziet er wél erg onschuldig uit, vindt u niet?"
smaalde Dalgaard, achteloos tegen het bureau
leunend. „Wat denkt u.zoudt u zijn zaak te
behandelen krijgen? Ik zal probeeren, of ik 't zoover
kan brengen. Hier is de valsche cheque, als u die
soms zien wilt. Nee, pardon, in de gegeven omstan
digheden geef ik dat papiertje niet uit mijn handen,
zelfs niet aan een rechter! Zoo. zoo kunt u 't heel
goed zien. Ga recht zitten, Gustaaf. Geef je vader
antwoord. Heb jij mijn handteekening op die clièque
nagemaakt? Heb jij de cheque geëndosseerd en 't
geld geïnd en er je persoonlijke schulden mee be
taald?"
„Ja," bracht de jongeman uit. „Maar ik was van
plan het terug te geven. Als u mij den tijd wilt laten,
krijgt u 't terug. Vader, helpt u me toch. vraagt
u, of hij ine de kans wil geven.
„Ik weet niet wat ik tegen u zeggen moet, meneer
Dalgaard. Mijn zoon bekent zijn misdaad. Ik....
ik zal u de schade natuurlijk vergoeden, desnoods
tienmaal zooveel, als u daar genoegen mee wilt
nemen. Hij is nog zoo jong. vierentwintig pas.
't Zou een nekslag voor hem zijn, en voor mij, en
voor mijn dochter.
„Denkt u daar ook aan, meneer de rechter, als
er een andere beklaagde voor u staat? Denkt u dan
ook aan hun jeugd, en hun ouders en hun zusters?
Geeft u me daar eerst eens antwoord op!"
Snel en zwaar haalde hij adem, en hij deed een
stap naar voren. Rechter Oeland week terug in zijn
stoel.
„Luistert u eens, rechter Oeland, dan zult u
begrijpen, dat u vandaag op uw beurt veroordeeld
wordt. Weet u. nog, dat u een vonnis hebt uitge
sproken over een man, die maar één jaar ouder was
dan uw zoon nu. over een zekeren Erik Valla?
Voor valschheid in geschrifte? Ah, ik zie 't al. u