7 weet 't nog! Hij had ook een vader en een moeder, en die hielden evenveel van hem als u van uw zoon. Hij hield vol, dat. hij onschuldig was; en hij was onschuldig. Alle schijn was tegen hem, maar toch was er één haakje, één zwak plekje in het bewijs, dat reden gaf om te twijfelen. U had kunnen twijfelen en moeten twijfelen, u had geen zekerheid, dat die man schuldig was. IJ moest recht spreken. Zijn leven lag in uw handen. ÏT had hem vrij kunnen laten, omdat het bewijs te zwak was. Als u medelijden had gekend, had u het gedaan. Maar u liad géén medelijden. U hebt hem liet tuchthuis in gestopt, dien man, die nog niet veel meer dan een kwajongen was, voor tien jaar: allemaal jaren van twaalf eindelooze maanden, driehonderd vijfenzestig dagen en nachten van enkel ellende. Drieduizend zeshonderdvijftig dagen en nachten heeft die man u vervloekt, u en al wat van u was!" De woorden drongen uit zijn mond als een stort vloed, die alles meesleepte. De twee mannen keken elkaar in de oogen, hijgend, en Gustaaf zag in hun gezichten, en snikte niet meer; het drama, dat zich voor zijn oogen afspeelde, had hem tot zwijgen gebracht. Zij hoorden geen van allen, dat er zachtjes een deur werd open en dicht gedaan, en dat er een slanke vrouwengestalte stil binnentrad. ,,U.... hebt dien man dus gekend?" „Ik ben, ik was Erik Valla. Toen ik mijn heele leven en mijn jeugd nog voor me had, stuurde u me een hel in, voor tien jaar. Ik ben nog maar pas zesendertig, en ik zie er uit als een man van vijftig. I' hebt liet hart van mijn moeder gebroken, en den trots van mijn vader. Dat hebt u gedaan. Hebt u zich iets aangetrokken van mijn vader of mijn moeder, die van schaamte en verdriet gestorven zijn, terwijl ik in de gevangenis zat?" „Ik heb vonnis gewezen zooals ik meende dat recht was, volgens de bewijzen," zei rechter Oeland, wiens oogen donker stonden in zijn grauwbleek gezicht. „Denkt u nog eens goed na. I' hebt een uitstekend geheugen, dat weet ik. U zult u zeker herinneren, dat er iets haperde aan het bewijs. Er bleef twijfel over, en dien had u te mijnen gunste kunnen laten gelden. Dat hebt u niet gewild. lT hebt me veroor deeld.... terwijl ik even onschuldig was als u." „Dan kan ik u alleen maar in volle oprechtheid vergiffenis vragen." „Vergiffenis vragen!" Dalgaard's lach schalde door de kamer, en onwillekeurig hield Oeland zijn handen tegen zijn ooren, om liet geluid te weren. „U schijnt werkelijk te denken dat ik gek ben! lederen dag heb ik wraak gezworen, drieduizend zeshonderd vijftig dagen lang. Toen ik vrijkwam, heb ik mijn wraakplannen opgezet. Door mijn vaders dood was ik rijk. Hij had al, wat hij bezat, te gelde gemaakt, en alles zoo geschikt, dat ik het geld maar hoefde te innen, toen ik vrijkwam. Ik heb een anderen naam aangenomen en ik ben in een achterstraat gaan wonen als een klein burgermanne tje, tot ik een paar dingen terug had, die ik kwijt was geraakt: mijn normale houding en manieren, en mijn respect voor mezelf. En onderwijl heb ik uitvoerig naar u geïnformeerd, en ben ik te weten gekomen, dat u van uw eenigen zoon hield, zooals mijn vader van mij hield. Eli toen heb ik besloten, n te straffen door hém." Zijn toehoorders hielden hun adem in, want het gezicht van Erik Valla was het gezicht van een wreker. Zijn oogen gloeiden, zijn gezicht stond somber en streng, en de trekken 0111 zijn mond waren staalhard. „Toen ik weer ordentelijke handen had en me fatsoenlijk kon bewegen, heb ik een betere woning genomen. Ik zorgde, dat ik kennismaakte met uw zoon, kwasi toevallig. Ik ging zooveel mogelijk met hem 0111. Ik leerde hem goed kennen, met al zijn gewoonten en neigingen, en ik vroeg hem, of hij mijn particuliere secretaris wilde worden. Ik wist vooruit, dat hij vroeg of laat zou doen, wat hij nu gedaan heeft.. dat de dag der vergelding zon komen. En nu is die er." „Dus u hebt. u hebt 't op zijn vergrijp aan gelegd. u hebt hem er toe geprikkeld!" „Ik heb toegekeken en afgewacht, want ik wist, dat 't. komen zou. Maar wilt u er om denken, dat hij inderdaad schuldig is, terwijl ik onschuldig was? Wat heb ik gelachen, wat heb ik gesnakt naar den dag, dat ik u straffen zou met de wetenschap, dat uw zoon kennis zal maken met diezelfde hel, waarin ik het tien jaar lang uit heb moeten houden; dat hij zal vloeken, zooals ik gevloekt heb; dat hij zijn- hart te bloeden zal slaan, zooals ik gedaan heb, tegen de onbarmhartige muren van een ijzeren kot!" Oeland boog zich wild naar voren met een kreet, die bijna niet mensehelijk meer klonk, en zijn rechter arm ging omhoog. „Duivel!" riep hij. „Wreede duivel!" „Wie heeft me zoo ge maakt?" riep Valla. terwijl hij den opgeheven arm greep en met sterke hand omknelde. „ITUIk was een jongen, die hoop en leven en liefde vóór zich had, en u hebt er als u me dan zoo noemen wilt een duivel van gemaakt en zijn wraak zal hij hébben, die duivel!" Toen klonk er een andere stem, een zachte stem, door de spanning in de lucht. „En denkt u, dat 11 te vreden zult zijn.meneerDal- gaard, als u in bed ligt 's avonds, en bedenkt, dat er '11 ander jong leven onder gaat in die hel, waar u uit verlost bent, en dat die andere jongeman ook zoo'n duivel wordt, als u zelf toegeeft te zijn?" Hij haalde 't strookje papier uit zijn zak en gaf het haar.... Valla liet den arm van rechter Oeland los, keerde zich om, en keek in de grijze oogen van Karin Oeland. „Ik wist niet dat u hier was, juffrouw Oeland." „Ik ben hier al lang. Maar u hebt me nog geen antwoord gegeven. Gustaaf heeft u ernstig bena deeld, als ik 't goed begrijp. Maar u weet, dat hij in zijn hart evenmin een misdadiger is, als u 't elf jaar geleden was. Als u zijn leven hreekt en vernielt, krijgt u daardoor dan uw eigen gebroken en ver nielde leven terug?" „Nee, maar 't geeft me wél de voldoening, dat ik me op uw vader gewroken heb. Weet u nog, dat we eens over recht en recht vaardigheid hebben gepraat? Dit is nu volgens mij recht. Hij zal doormaken in zijn zoon wat ik heb moeten doormaken. En onthoudt u vooral: ik was onschuldig; zooals wel ooit blijken zal ook." Oeland had zich voorovergebogen op zijn bureau, en rustte met zijn hoofd op zijn gekruiste armen, terwijl Gustaaf met spanning luisterde naar hel gesprek tusschen zijn aanklager en zijn zuster. „En noemt u dat recht? I" vindt, dat mijn vader aansprakelijk is voor uw ongeluk; en omdat één mensch zich vergist heeft, wreekt u zich op hem en zijn zoon en zijn dochter." „I" vergeet iets. Toen uw vader mij veroordeelde, heeft hij het leven van mijn vader en mijn moeder ook gebroken." Valla stond roerloos; hij keek neer op het gebogen hoofd van den man aan het bureau; naar den jonge ling met zijn bleek, angstig gezicht; naar het meisje, dat stille tranen stortte; en langzaam week er iets van de woede uit zijn oogen en kwam er een zekere wanhoop voor in de plaats. „1* eiseht toch niet van me, dat ik afzie van de wraak, waar ik elf jaar lang naar gesnakt heb?" Zijn stem klonk ruw. „Dat zou niet mensehelijk zijn." „Nee, misschien niet. Het zou bóvenmenschelijk zijn." Karin had zich omgekeerd, om hem antwoord te geven, en greep nu plotseling zijn arm. „Ik vraag u niet om recht, maar om genade, meneer Dalgaard. Heel het toekomstige leven van mijn broer ligt in uw handen. Een mensch is nooit zoo groot, als wanneer hij genade toont." „Uw vader heeft mij ook geen genade getoond." „Hebt u er bezwaar tegen, als mensch grooter te zijn dan hij?" Opeens kwam er glans in zijn oogen, toen hij haar aankeek, en er kwamen gedachten in hem op, die hij menigmaal vastberaden uit zijn geest had ge drongen. „En wat zou ik er mee winnen, als ik naar u luister de? Al ben ik uit de maatschappij gestooten, ik ben een man zooals alle andere mannen. Ik hunker naar een eigen thuis, en een vrouw en kinderenen ik heb tien jaar tuchthuis achter den rug. Welke vrouw zal een man accepteeren, die met zooiets aankomt, als hij haar ten huwelijk vraagt Maar één is er, die alles al van me weet. u. Wilt u den prijs betalen voor de vrijheid van uw broer?" „Nee," zei ze openhartig. „Dat wil ik niet; want zoo'n klein mensch bent u niet, dat u zoudt willen sjacheren om het lichaam en de ziel van een vrouw. Maar als u me weet te winnen, zooals andere mannen hun vrouwen winnenals u van me leert houden, en als u mij leert, van u te houdenen als u me dan vraagt...." „Meent u dat? Als ik het win. zoudt u dan mijn vrouw willen worden?" „Ja," antwoordde zij, met 'n stem, die niet weifelde. „Dat hebt u niet voor doovemansooren gezegd. I bent het offer waard. Alstublieft, doet u hiermee, wat u wilt." Hij haalde het strookje papier uit zijn zak en gaf het haar. 7.ij keek er op, toen zag ze hem aan, en daarna ging haar blik naar den broer, die op haar lette met een trek van aarzelende hoop in zijn gezicht. Ze legde de cheque midden op de gloeiende kolen in den haard. Toen kwam zij naar Dalgaard terug, en reikte ze hem haar hand. „Ik zou me alleen kunnen geven aan iemand met een groot karakter.... En wat u nu gedaan hebt, is een bewijs van een groot karakter." „Permitteert u me nog één vraag. Staat er niemand anders tusschen ons in om te voorkomen, dat ik. alles win?" „Nee. Er heeft maar één man tusschen ons in gestaan en dien man hebt u overwonnen, toen u me die cheque liet verbranden.'" Het lachje op haar gelaat was een stellige belofte voor de toekomst.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1941 | | pagina 7