De muts van het tweede groote drachteneentrum, dat zich bevindt in de Ba ronie van Breda, is zonder twijfel een afstammelinge van de kornet. Hier komt er net zoo min als bij de muts van de Meierij een oorijzer aan te pas. Natuur lijk niet, aan de „kornet" ook niet. Bij den huidigen vorm wordt de groote, bij zonder fijn gewerkte bol niet langer omhoog gehou den door een fiks gewat teerde ondermuts, maar zijgt over een' sluiken, zwarten onderbouw neer tegen het achterhoofd tot een breed uitstaanden, platten, kanten zak, die om het gezicht is vergroot met één of twee concen trisch aangezette strooken kant. Bij de pontificale dracht behoort een „kroon", 'n heel dik geschikte ruche van bloempjes, die op witte vergeet-mij'-nieten lijken, afgewisseld met een spaar zaam er onder gemengden glasdruppel op 'n steeltje, die als een drop water tusselien al die witte bloemig- heid prijkt. De kroon wordt op de grens van voorstrook en bol om het hoofd gebonden. De Voor daags doet een minder kostbare poffer dienst. De, rouwmuts is ook hier zonder ijdelen opschik. Dit vrouwtje draagt ile „strakke" muts uit de Baronie, echter zonder het „handje". zoogenaamde „strakke" muts van de Baronie heeft maar één strook kant langs het gezicht. Het minder kostbaar uitgevoerde geval doet dienst bij klein pontificaal en lichten rouw, en wordt niet bekroond met den dikken witten bloemkrans, maar met een ..bandje", dat versierd is met lusjes schel blauw baby-lint en een naïeve decoratie van toefjes wit paardenhaar en gouden trilkralen. In de streek om Ossendrecht is een gebruik in zwang geweest, dat tot de meest geraffineerde van het land behoorde. Op den overgang van de eerste kantstrook op de tweede, langs voorhoofd en wangen.werd de heele mutsenzoom met onuitputtelijk geduld en groote accuratesse volgestoken met kleine, blinkende spelden, die mannetje naast mannetje, ordelijk als in een „brief", naast elkaar werden gestoken en zoo de muts versierden met een glin- sterenden rand metaal. Het effect, vooral in zonne schijn, was buitengewoon geslaagd, maar ook deze traditie, die ten nauwste verwant was met de Bredasche, is, vrees ik, uitgestorven. De. laatste draagsters waren al heel oud. In diezelfde streek komt een muts voor, die wel niet precies een hoerendracht is. maar toch zóó karak teristiek, (lat. we ze even vermelden willen. Nauw verwant met een dergelijke dracht uit de Langstraat, die meer burgerlijk deftig dan boersch aandoet, bestaat die muts uit een bol, die weliswaar tamelijk sluitend om het gezicht genomen wordt, maar veel te ruim voor het achterhoofd. Een vernuftig binnenwerk van stevig metaaldraad houdt dien bol in een wijduitstaan- den vorm en geeft houvast op het hoofd. Die bol (met afhangende linten) is wijders - opgedaan en belegd met al lerlei plooisels van gesteven borduursels en lussen stug gesteven stof en lint, en opgetoomd tot een imposant geheel, dat bij Ossendrecht den romantischen naam van „garibaldi" droeg. De mut senmaakster in Elshout. die nog werkt voor haar klantjes in de Langstraat, maakt ze in twee soorten. De daag- sche, die een mirakel van kunstvaardigheid is en ver sierd wordt met allerkun- stigste plooiseltjes en bloe men van nieuw wit batist, die ze zelf maakt de andere, een duurdere voor den Zon dag. met zijden bloemen van dezelfde rose met groene makelij erop. In Brabant blijft er nog één hoogst merkwaardig mutsje te vermelden, dat in zekeren zin een unicum vormt voor Nederland: 't dagelijk- sche mutsje, dat bij Rue- phen ep St. Willebrord nog in zwang is en in de wan deling een „lol" geheeten wordt. Het merkwaardige bestaat vooral in het feit, dat Fraaie „poffers" uit, de Meierij van, Den Bosch. Foto's Panorama-Y, tl. Randen (2). Panorama-de Jonsr (2). liet Zuiden (2), v. Agtmaal H archief Panorama (1). het van eenkorenblauwestof gemaakt wordt, in tegen stelling met vrijwel alle andere, mutsen in den lande, dié zwart of wit zijn. De vorm is uiterst eenvoudig: een bol met keelbanden en een paar plooiselstrookjes om het gezicht. Maar heel aardig. Limburg geeft practisch geen dracht meer te zien, of het moest dan wezen, dat er in de streek van Roermond nog een paar poffermutsen van het Brabantsche type vallen op te merken. Bij Stein is voorts nog een merkwaardig kleeding- gebruik te zien geweest, dat ook al wel uitgestorven zal zijn. De vrouwen deden echter met haar hoofd doek, een omslagdoek en een „tirteien" rok weinig Nederlandsch aan. CRUYSVOORBKRDH

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1941 | | pagina 13