A1 is de reuk ook gewijzigd ImporterGlob* Trailing (o Ltd. rFBR RAKERS H.V. AMSTERDAM vgravenhage - R0Tlt Erdal s kwaliteit bleef behouden Door het noodgedwongen gebruik van andere oplosmiddelen is de reuk van Erdal veranderd. Dit doet aan de beroemde Erdal-kwaliteit hoegenaamd niets afde edele wassoorten blijven wij n.l nog gebruiken. En daarop komt het aan Om lang met Uw schoenen toe te komen gebruikt U natuurlijk Erdal. Om lang met Erdal toe te komen smeert U héél dun in, poetst U goed uit en maakt U de doos direct goed dicht. Want ook met Erdal moet U zuinig zijn! Daar staat ze voor mijn bed, bleek en met groote oogen. ..Dolf, daar is een inspecteur van politie, die je onmiddellijk wil spreken." Aeh, moeder, wat kan nou een inspec teur van politie bederven aan mijn jonge, tintelende geluk? Nog eerder zou hij de zon kunnen dooven aan den hemel van dezen heerlijken nieuwen dag. Maar ik spring uit mijn bed, borstel inderhaast mijn haren, sla een badjas om. Beneden staat een lange, magere man in de kamer. „Bent u Adolf Visser?" Ik knik. „Bent u gisteravond laat, of juister, bent u vannacht op de villa „Zonne- berg" geweest?" Ik kijk verbaasd naar dien donkeren iTlik. „Wat zou dat?" zeg ik. „Dat zult u wel zien, mijnheer. Wilt u zich aankleeden en mij volgen?" Ik stap langzaam de trap op, diep in gedachten. Wat is dat voor komedie? Maar het kan niets zijn, niets ernstigs. Ik wasch me, kleed me aan, een kwartier later ben ik op weg naar het politie bureau. Als ik er binnen kom, slaat me de schrik om liet hart. Op een stoel zit Truus, daarnaast haar vader. De heer van Warnsveld staat haastig op, hij maakt een ongewoon-driftigen indruk. „Ik ken dat jongmensch wel," roept hij uit, „hij is met mijn dochter op de II.B.S. geweest. Het zijn fraaie manie ren, die de heeren studenten er tegen woordig op nahouden." Ik kijk Truus aan, zij is lijkbleek en erg zenuwachtig. Ik voel, dat ze me heeft aangekeken, maar nu is haar blik afgewend. En ze schijnt niet van plan, me nog een blik te gunnen. Terwijl ik den heer van Warnsveld heftig hoor praten, zonder dat de zin van zijn woorden tot me doordringt, ontdek ik in een hoek van de kamer nog een ander persoon. Het is een agent, die keurig in de houding staat te wachten. Ik ken dien man, ja, ik ken hem, maar waarvandaan? Opeens weet ik het weer. Het is de man, die mij, den vorigen avond, uit „Zonneberg" heeft zien komen. Alles sluit als een bus, er is geen ontkomen. Maar sinds wanneer, te drommel, is een zoen strafbaar? Nu spreekt die andere mijnheer weer tegen me, die inspecteur met z'n lange, zwarte wenkbrauwen. „I" hoort waarvan u verdacht wordt. Er is vannacht op de villa „Zonneberg" een groote spiegelruit verbrijzeld. Waar schijnlijk was er ook een opzet tot diefstal. Maar toen de lieer van Warns veld op het lawaai naar beneden kwam. is de dader gevlucht. Deze agent heeft u ongeveer op denzelfden tijd, dat de vernieling plaats had, uit het hek van het landgoed zien komen. Bekent u, vannacht op „Zonneberg" te zijn geweest?" Ik kijk, hulpeloos, naar Truus. Zij zit daar voor me, nog steeds doodsbleek en met opzettelijk-afgewend gelaat. „Ja." zeg ik, zacht. „Bekent u een poging tot inbraak te hebben gedaan?" Er vertrekt iets in Truus' gelaat. Er is een uitdrukking van pijn, van groote teleurstelling. Ik zou het willen uitschreeuwen. Ik zou haar om den hals willen vliegen en haar bezweren, dat ik onschuldig was. Maar ik kan niets anders uitbrengen dan een zacht, aarzelend en weinig overtuigend: „Neen." „Dan moet ik uhier houden. Mijnheer van Warnsveld en juffrouw, u kunt wel naar huis gaan. Ik zal u berichten als het onderzoek is gesloten." Het onderzoek. Het haalt natuurlijk niets uit. Ik blijf halsstarrig ontkennen, meer verbaasd nog en verdrietig dan verontwaardigd. „Waarom was u dan op het land goed?" Ja, waarom? Heb ik niet eens ergens gelezen, in een roman of zoo, dat een ridderlijk man om geen enkele reden de eer van een meisje in gevaar brengt? Ik klem dus de lippen op elkaar en haal met een wanhopig gezicht de schouders op. „Waarom was 11 daar?" „Ja, u hoeft niet te antwoorden, maar uw zwijgen is zeer verdacht, dat begrijpt u wel?". Ik begrijp het volkomen. En toch zal die man, mij het geheim van mijn korte geluk niet ontfutselen. Dat kleine, maar zuivere stukje geluk, dat mijn deel was en dat ik nu voorgoed heb verloren. Na een uur mocht ik naar huis. Maar de zon ififel geen glans meer voor mij, ik zag het mooie, wisselende spel niet meer van de licht- en donker groene blaren in de lanen. In mijn ziel, in mijn hart was een duisternis als van den dood. Thuis liep ik recht naar mijn kamertje. Ik zat op mijn bed, verstijfd, versuft. Verlamd door het verdriet en de ellende. Na een poosje kwam moeder. Zij keek mij aan met een vragenden blik. Zij streek liefkoozend over mijn haar. En toen, opeens, bevrijdde zich het leed, de bittere verontwaardiging om dit lot, dat zoo hard was en onhe- grijpelijk, in een stroom van tranen. Hoe lang zat ik daar? Het was nog volop middag, toen het geluid van de bel mijn sombere gedachten stoorde. Ik luisterde. Mijn belangstelling, die ik voor eeuwig gestorven waande, was plotseling weer ontwaakt. Een mannenstem en mijn moeder, die de trap oproept: „Dolf, kom eens even." Het is de inspecteur. Zijn oogen kijken mij aan onder de zwarte wenk brauwen, „Mijnheer Visser," zegt hij, „wij hebben ons waarschijnlijk vergist, Neemt u het ons niet kwalijk, wij zullen ons best doen, uw goeden naam zoo snel mogelijk te herstellen. De heer van Warnsveld is al op de hoogte." Hij haalt uit zijn binnenzak een briefje. „Dit hebben wij ontvangen, zoo juist. En nu kunt u ons misschien inlichten over de herkomst." Ik neem aarzelend het papier uit zijn hand. Er staat in een soort blokletters, dat mij niet onbekend is: NU DIE ZOEN IS GEWROKEN WIL IK U WEL ZEGGEN, DAT VISSER NIETS MET DE RUIT HEEFT TE MAKEN. HIJ MAG NAAR DEN BLIKSEM LOOPEN, SAMEN MET DAT ONDANKBARE KIND. Ik glimlach en ook op 't gezicht van den politieman komt iets menschelijks. „En?" vraagt hij. Een poosje sta ik in twijfel. Dan, opeens, hoor ik buiten het geluid van een claxon, dat klinkt als een lied uit een verre, lieve, bijna verloren wereld. Ik ruk de voordeur open en zie het witte wagentje, van Truus. Ik grijp een hoed. Voor me staat nog steeds de inspecteur. „En?" vraagt hij weer. Hij had zeker gemerkt, dat ik hem al was vergeten. „En," herhaal ik. „En. Dat is toch geen handschrift, die blokletters. Wer kelijk, ik ken ze niet." Een minuut later zit ik in een kleinen auto en we glijden over den weg, in de richting van Sonsbeek. LOUIS DE BOURBON NEDERLANDSCH FABRIKAAT No. 276 begint met: KHASANA voor de dagelijksche make-up! KHASANA rouge en lippenstift zijn kissproof en bestand te gen weer, wind en water. DoorKHASANAdiskreet te gebruiken legt men het accent op zijn per soonlijk karakter. Daar om zou iedere vrouw KHASANA moeten ge bruiken. HET A-B-C VAN DE SCHOONHEID

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1941 | | pagina 22