l.'xh irijl: hel h mei moeite. was. Zij ontvingen rijke geschenken aan wapen rusting en paarden. Geen paard was er echter te vinden voor Reinout, den sterken. Elk ros, dat hein werd voorgereden, drukte hij met de knieën de lendenen stuk of sloeg hij neer met de vuist. Met voldoening zag Hymen dit aan. „Thans heb ik nog één paard voor u." sprak Hymen, „dat gij nooit bedwingen zult. liet lieet Beyaert en is in een toren gesloten, omdat het nog nimmer overmeesterd is door eenig ruiter. Het is van het ras der dromedarissen en kent zijns gelijke niet. Als gij met uw handen ten hemel kondet rijken, zoudt gij bij een rit op Beyaert een sperwer in zijn vlucht kunnen kortwieken." „Dat zal mijn paard zijn," juichte de jonge held en men bracht hem in den toren. Vreeselijk was de worsteling tusschen het ros en zijn nieuwen meester. Aanvankelijk werd Reinout met wonden overdekt af geslagen, maar hij gaf zijn pogingen niet op. Langzaam, heel langzaam wist hij het fiere ros te bedwingen, dat ten slotte, zijn meester erkennend, eerbiedig voor hem neerknielde. Groot was de vreugde van Hymen over zulk een zoon. Deze zal mij tegenover mijn vijand niet beschamen, dacht hij vol trots. Thans wil ik tegen woordig zijn bij de kroning van den knaap Bodewijk, zooals mij de keizer gevraagd heeft. Zeker zullen mijn kinderen zijn naijver opwekken. Zij togen dan naar liet hof van Karei en werden met groot eerbetoon verwelkomd. Maar Bodewijk zag hun komst met ergernis, want hij voelde, hoe Reinout hem in de schaduw stelde. Op zekeren dag daagde de zoon van den keizer Reinout uit tot een tweekamp in liet steenworpen. Reeds van alle hovelingen had hij gewonnen, deels omdat hij sterker was dan zij, deels omdat zij hem niet durfden te overtreffen, uit vrees van in ongenade te vallen. Reinout echter was geen vleier en reeds bij den eersten worp kwam hij verder dan Bodewijk. Deze deed nu zijn uiterste best en wist Reinout te over treffen. Toen gaf ook Reinout zicli meer moeite en terstond wierp hij den steen verder dan Bodewijk. Bij den volgenden worp spande deze zich zoo in, dat liet bloed hem uit neus en oogen geperst werd en waarlijk, hij kwam weer verder dan Reinout. Nu greep deze den steen, wierp hem met den inzet van zijn volle kracht weg en kwam zoo ver, dat Lodewijk hem met twee worpen nauwelijks had kunnen benaderen. Woede en spijt, deden den kroonprins de tranen in de oogen springen, vooral toen hij Hymen met triomf in de stem hoorde vragen „Zoon, waarom zoo slecht geworpen vandaag? Met wat inspanning hadt ge het verder gebracht." Nooit kon Bodewijk dit vergeten. Hij voelde zich' zoo vernederd, dat hij den gebroeders geen krenking spaarde. Bij een feestmaal liet liij hen eens plaats nomen in een hoek, die voor de honden bestemd was, terwijl hij den kok verbood, hen te bedienen. Nu ging Reinout naar de keuken. Toen de kok weigerde hem de gevraagde schotels te geven, sloeg Reinout hem neer en wierp hem in liet vuur. Daarna kwam hij met de schotels naar de eetzaal en deed zicli met zijn broeders te goed. Toen hij den schenker ontbood, durfde deze met het lot van den kok voor oogen niet langer te weigeren. Onderdanig naderde hij en schonk zooveel als Reinoul begeerde. Bodewijk hield echter niet op de ge broeders te tergen. Langzaam vulde zich de maat van Reinoiit's gramschap en eens, tijdens een ontvangst ten liove, sloeg hij zijn neve Bodewijk in een opwelling van drift het hoofd af. Ontzettend was de toorn van Karei, den keizer, toen hij zich van zijn zoon beroofd zag. „Op. gij edele baroenen en getrouwe vazallen," riep hij, „om den dood van mijn kind te wreken." Stellig ware hem dit gelukt, zoo niel Beyaert Hymen's vier zonen had weg gevoerd, ver buiten liet bereik van 's keizers hand. Wel waren zij nu veilig, maar voortaan zou hun leven één zwerf tocht zijn, één reis van dolende banne lingen. Niet wetend, waarvan te leven, gingen zij in vreemden krijgsdienst bij den lieidenschen koning Saforet van Spanje, die de leer van Mohammed aan hing. Toen zij na drie jaar bemerkten, dat deze hen bedriegen wilde, doodden zij hem, verlieten zijn rijk en traden in dienst van den goeden koning Iwyn. die vroeger dikwijls door Saforet beoorloogd was. Z1j dienden hom vier jaren zoo trouw, dat hij hen begiftigde met een wit marmeren rots. waarop Reinout een sterkte bouwde, die hij naar de kleur van de rots Montalbaen heette, hetgeen in onze sprake Blankensteen be duidt. Ook kreeg Reinout Iwyn's dochter, de sclioone Clarisse tot vrouw. Hadden de broeders zich thans met hun bezit te vredengesteld, geen ramp spoed ware hun deel meer geworden. In lien begon echter na vele jaren het bloed te spTeken en op zekeren dag zeiden zij tot elkaar: „Wij willen onze moeder, de edele vrouwe Aye. terugzien." Vrienden, die het vernamen, raadden hun dit plan af. De zonen sloegen hier echter geen acht op. Toen keizer Karei nu vernam, dat de broeders zijn land hadden durven betreden, ontstak hij in hevigen toorn. Hij rustte een legermacht uit. om de vier mannen te vangen, grooter dan hij zou hebben gereedgemaakt, om een geheelen stam tot onder werping te brengen. Dreigender werd liet gevaar dan ooit. te voren en dezen keer slaagde alleen Reinout er in, op het ros Beyaert te ontkomen. Slechts met behulp van Madelgys, die een groot toovenaar was, slaagde hij er in, zijn broeders te bevrijden, helaas, om nieuwe gevaren tegemoet te gaan. Thans werd de oude koning Iwyn omgekocht door handlangers van den keizer, om liem de vier kinderen van Hymen uit te leveren. Zoo groot is de macht van het goud. dat zelfs deze rechtschapen grijsaard er voor bezweek, hoewel hij Reinout's schoonvader was. Maar de lieftallige Clarisse, een valstrik vreezend, bewapende haar man met het goede zwaard Elorenberg en de overige broeders met andere zwaarden, opdat zij niet weerloos zouden zijn. Dit alles nu vernam vrouwe Ave en in angst om het lot harer kinderen, die in het eindelooze gevecht met den keizer ten slotte het onderspit zouden delven, vertrok zij naar de legerplaats van kaar broeder Karei, ten einde zijn genade af te smeeken voor liagr kinderen. „Welaan dan," sprak de keizer, „ik wil hun alles kwijtschelden, als zij mij liet ros Beyaert geven, dat hen uit zoo menig gevaar gered heeft." Met deze boodschap kwam vrouwe Aye bij haar kinderen. Maar Ritsaert. Adelaert en Writsaert, ontbrandden in woede, toen zij het voorstel verna men. „Hoe durft ge ons dit voor te slaan?" riepen zij als uit één mond. „Ziet gij ons dan voor zoo laag en eerloos aan, dat wij een vriend als Beyaert konden verraden?" Reinout had lang gezwegen voor hij sprak. Er lag een sombere trek om zijn mond, toen hij zei „Het is dwaasheid, dat vier mensehen zouden lijden en ten slotte den dood sterven om wille van '11 paard, al is dit ook nog zoo edel. Beyaert is mijn ros. Ik wil het den keizer als «oenprijs afstaan." Groot was de tegenstand van de verontwaardigde broeders, maar Reinout bleef bij zijn voornemen en zond zijn moeder met de tijding zijner instemming naar de kampplaats van Karei terug. Als punt van samenkomst werd een plek bepaald bij den Ovse-stroom. Toen Karei het ros uit, de handen van de vier broeders ontvangen had, leidde hij het naar de brug. die ter plaatse ligt, deed het twee molenstëenen om den hals binden en in de rivier storten. Beyaert zonk, maar kwam weer boven, slaagde er in, zich van de molensteenen te ontdoen, zwom naar den kant en galoppeerde vreugdevol hinnikend terug naar zijn meester. Karei nam echter hiermede geen genoegen en eischte het ros voor de tweede maal op. Er ontbrandde weer een strijd tusschen de broeders, die Reinout wilden weerhouden, aan dit bevel gevolg te geven. Maar deze was zijn belofte indachtig en bracht den keizer het paard terug. Nu liet Karei het twee molensteenen aan denhals binden en één aan iederen hoef. Opnieuw zonk het dier, maar wist na een zware worsteling weer boven te komen, ontdaan van de steenen. Met krachtige slagen zwom het naar land en rende naar Reinout, die tot tranen ontroerd was en hem omhelsde. Maar keizer Karei had gezworen, zich zijn buit niet te laten ontglippen. „Beyaert zal sterven," riep hij Reinout toe. „Geef hem mij. zooals gij beloofd hebt." „Schande over uw hoofd, indien gij het thans nog inwilligt," beet Adelaert zijn broer toe en Writsaert en Ritsaert uitten zicli op gelijke wijze. „Ik zal u doen hangen, indien gij weigert." kreet de keizer, bang dat deze prooi hem toch nog ontgaan zou. En voor de derde maal leidde Reinout met ge bogen hoofd het fiere ros Beyaert naar Karei, zijn opperheerselier. „Ik breng hem u voor het laatst." sprak hij. „Al zou het mij het hoofd kosten, ik zou het niet kuiineu dragen, moest ik hem nogmaals hierheen voeren." „Wend u af van den stroom." sprak Karei, lieyaerl moet eni 1111 k 1 ntjsdood sterren De vier Heemskinderen willen hun moeder bezoeken. „want zoolang hij u ziet, zal hij zijn boeien ver breken." En schreiend keerde Reinout zich om. terwijl zijn broeders hem verweten, roepende: „O Beyaert, is dit dan de vergelding voor uw trouwen hijstand? Een onedelen, valschen meester hebt gij gediend." Inmiddels bad men het ros aan eiken hoef twee molensteenen gebonden evenals 0111 den nek. Hoog spatte het schuim op, toen men het in het water stortte. Beyaert zonk. kwam nog éénmaal met den kop boven water, keek in de richting waar hij zijn meester het laatst gezien had, hinnikte droevig en verdween voorgoed in de golven. Na den dood van Beyaert toog Reinout terug naar zijn huis. Hij verdeelde zijn have en goed onder Clarisse, zijn vrouw, en zijn kinderen, liet zich een harige boetepij maken en trok weg als pelgrim. Hij woonde vele jaren als heremiet in een woestijn, nam daarna deel aan den strijd tegen de Turken, die de-christenen belaagden, keerde terug naar deze •landen en vernederde zich tot zwaar werk. Bij het bouwen van Sint Pieters kerke te Keulen zag men hem zelfs steenen en kalk aansjouwen voor de geringe metselaars. Men noemde hem Sint Pieters man, omdat hij zijn waren naam aan niemand bekend wilde maken. Om boete te doen voor zijn zondig leven werkte hij zoo bard, dat hij den anderen arbeiders steeds tot voorbeeld werd gesteld. Toen hun dit verdroot, wierpen zij hem in den Rijn, waarin hij jammerlijk 0111 het leven kwam, evenals Beyaert, zijn ros, door verdrinking. Hier eindigt de historie van de vier Hymens kinderen en van Reinout, heer van Montalbaen, en van keizer Karei van Frankenland.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1941 | | pagina 11