L Tegen den morgen vliegt de een na den ander met hevig gekrijseh op. in zijn 'bewegingen dan zijn soortgenoot en hij danst niet. Maar spraakzaam is hij wel. Ik hond hein zijn portret voor en meteen steekt hij van wal: „Grus, grns," zegt hij. „Dat lijkt op mezelf. Maar daar klopt toch iets niet," vervolgt hij achter dochtig. „I)ie foto is hier niet genomen, hier in Artis niet. en misschien niet in Europa. Want wij zijn meestal met zijn tweeën, weet je. Onze kinderen piepen zoo afgrijselijk als ze nog niet volwassen zijn, dat we onmogelijk in kolonies zouden kunnen wonen en bovendien is het veiliger." Hij kijkt me peinzend aan. „Ik ben hier nu al een goeie tien jaar en ik heb in een tijd niet zoo'n troep familieleden bij elkaar gezien, maar het kan toch kloppenin den herfst gaan we altijd naar het zuiden, den Soedan of zoo, en als die kiek daar niet genomen is, moet ze van dit najaar zijn. als we wegtrekken. Maar ik begrijp, toch niet, hoe die fotograaf ons heeft kunnen nemen, we zijn nogal schuw, zeggen ze, en slim zelfs." voegt hij er met een knipoogje bij. „Telelens," leg ik hem uit. „0, zoo'n toestel, dat als een verrekijker werkt," knikt hij. „In mijn tijd, ik bedoel, toen ik nog mee trok, hadden ze die nog niet. Mij hadden ze niet gesnapt, zelfs niet met zoo'n ding, dat beloof ik je." „Maar ze hebben u toch...." begin ik, doch zwijg meteen. „Gevangen," had ik er bij willen voegen, maar iemand, dien je interviewt, mag je niet beleedigen „Kunt u niet iets naders van die slimheid vertel len1?" vraag ik zoo argeloos mogelijk. Grus grus haalt onzichtbaar zijn schouders op. „De oppasser kan daar staaltjes van vertellen," zegt hij «enigszins uit de hoogte. „Die kan getuigen, dat ik al zijn gebaren begrijp en hem vriendelijk gezind ben, behalve misschien den laatsten tijd. nu ik hem niet meer zoo veel zie. Maar je bedoelt zeker écht buiten? Kijk naar ons nest, dat we altijd goed verbergen en nooit verraden. We naderen het alleen in gebukte houding en zoeken dekking achter hooge planten. Pre cies zoo doen we, als we het nest ver laten. Sommigen van jullie beweren zelfs, dat we onze veeren in den broed tijd met slijk be smeuren om min der op te vallen, maar daar zeg ik verder niets van, dat is ten slotte een vakgeheim. Als er gevaar dreigt verbergen we onze jongen en we letten in de winterkwar tieren op, of de mensclien onze eilanden naderen. Een oude grap penmaker van jul lie,'11 zekere Brelnn, .als ik het wel heb, Elke vogel kijkt een anderen kant op; geen wonder dat ze moeilijk te hena deren zijn vertelt dat hij ons daar eens mee ge fopt heeft. Hij zegt, dat hij eens 's nachts aan land is gegaan en de booten liet weggaan. Toen ver onderstelden wij. beweert hij, dat we slechts toevallig ge stoord werden en gingen we rustig naar onze plaatsen terug. Toenheefthij 'n paar van ons ge schoten; 't vleescli is heel lekker be weert de schurk we dachten, dat 't nu eens uit was met die kraanvogelete- rij, zooals dat in vroeger tijden ge beurde, toen we op geen enkel festijn ontbraken, alleen op een wijze, die ons niet erg beviel. Maar om op Brehm terug te komen: hij moest die list toch maar ge bruiken om ons te pakken te krijgen en nadat er één van ons gevallen was, waren we dubbel voor zichtig, geeft hij toe." Terwijl ik ijverig de laatste woorden opschrijf, kijkt hij peinzend voor zich uit „Zet er nog maar bij, dat we op den trek wig vormig vliegen, dat ze in het zuiden, vooral in Indic, nogal op ons gebeten zijn, omdat we te veel graan pikken, maar in China en Japan staan of In rij van enkele kilometers lengte geschaard staan de kraanvogels mannetje aan mannetje in het water, op tweehonderd meter afstand van den oever. stonden we althans in hoog aanzien, zooals dat ook behoort. Dichters hebben verzen op ons geschreven, dat mag je er ook wel bij zetten en we kunnen het altijd goed vinden met onze soortgenooten, ofschoon we wees/ui," hij tikt nadrukkelijk op de foto. die ik naast me heb neergelegd, „met zijn tweeën zijn, behalve dan in het winterkwartier. Dat zijn kieken van onzen trek. We zijn kieskeurig op ons gezelschap en gaan alleen om met gelijkstaande vogels, u ziet hier een paar van die lompe jongens loopen. die niet eens kunnen vliegen, ja, die struisvo gels bedoel ik, daar hebben we geen conversatie mee en ook niet met ezels en kameelen. Ik neem het de lieeren van Artis niet kwalijk, ten slotte is de ruimte hier beperkt en overigens heb ben we het hier goed. Zooals ik 11 al zei. als we eenmaal gevangengenomen zijn, dat gebeurt dan meestal als we jong zijn. want anders wennen we niet zoo gemakkelijk, hebben onze gastheeren niet over ons te klagen, zou ik zeggen. Grus grus." Hetgeen blijkbaar zooiets wilde zeggen als „Howgh, howgh" bij de Indianen of in goed Hollandsch: „Gegroet, gegroet," want bij de laatste woorden draaide hij me den rug toe en liep met gebogen hals, lang niet zoo elegant als we.hem van de plaatjes kennen, weg. „Hij heeft het misschien koud," zei de oppasser. „Het was gisteren ook veel zachter. I* moet niet vergeten, dat hij op het oogenblik eigenlijk aan den Nijl hoorde te zitten. Dat maakt hem knorrig, denk ik. Anders is hij werkelijk de beminnelijkheid zelve." „Grus, grus," zei ik, hetgeen misschien wilde zeggen„Het doet er niet toe. I behoeft hem niet te verontschuldigen, Wel bedankt. Goedendag." (Foto's Deutschcr Verlag

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1941 | | pagina 3